De eerste beschrijving van het lage land aan de Noordzee kwam van de Romeinen. Zij hadden kort voor het begin van onze jaartelling de grenzen van hun uitgestrekte rijk in het noorden uitgebreid tot aan de grote rivieren. Langs de zuidoever van de Rijn die toen ter hoogte van Katwijk in zee stroomde, legden de nieuwe machthebbers een sterke linie van forten. Het gebied dat zich daarboven langs de Noordzeekust uitstrekte, noemden zij 'Frisia', en de Germaanse stammen die er leefden 'Frisii'. Volgens de Romein Plinius leefden deze Friezen merendeels in koude, zompige moerassen. Pogingen om dit weinig uitnodigende gebied in te lijven waren niet erg succesvol. De Romeinen legden de Friezen een jaarlijkse schatting in runderhuiden op.
Bij Velsen, op de zuidoever van het Oer-IJ, bouwden de Romeinen in 14-16 n.Chr hun meest noordelijke versterking, het havenfort Castellum Flevum. Sporen van het fort en van een tweede fort uit iets latere tijd, werden opgegraven bij de aanleg van de Wijkertunnel. De versterking lag op een strategische belangrijke plek, op een kruising van landwegen over de strandwallen en het water van het Oer-IJ, waarover de Romeinen met hun schepen via de Vecht tot aan het grote fort Trajectum (Utrecht) konden varen. Het fort bij Velsen was in zijn oudste vorm ongeveer één hectare groot. Het bestond uit een haven met versterkte pieren en een omheind terrein met houten wachttorens en een gracht. Daarbinnen lag een kampement van tenten met plaats voor 450 manschappen. Het fort werd verschillende keren vergroot. De dagelijkse benodigdheden en levensmiddelen moet het garnizoen grotendeels hebben betrokken van de inheemse bevolking. Maar de Romeinse soldaten waren niet helemaal verstoken van hun favoriete menu. Vondsten bij de opgravingen wijzen op aanvoer van olijfolie en hun geliefde garum (vissaus) uit Zuid-Spanje, en van wijn uit Frankrijk en Italië en van de Griekse eilanden Rhodos en Kos.
Maar als vooruitgeschoven post in Germaans gebied hield Castellum Flevum maar kort stand. Opstandige Friezen koelden in 28 n. Chr. hun woede op het fort en het Romeinse garnizoen toen een nieuwe Romeinse bestuursambtenaar een hogere opbrengst aan runderhuiden eiste. Honderden loden slingerkogels die bij de opgravingen werden gevonden getuigen van de verbeten strijd die rond het fortterrein werd uitgevochten. Een groot aantal Romeinen vond daarbij de dood. Onder hen vermoedelijk de Romeinse officier wiens skelet, nog gedeeltelijk in wapenrusting, tevoorschijn kwam onder een dikke laag keien in een waterput. Bijna tien jaar later bouwde men dichtbij een tweede fort, door archeologen 'Velsen II' genoemd. Maar al rond 47 n. Chr. zagen de Romeinen af van verdere pogingen tot onderwerping van het Friese gebied. Zij trokken zich definitief terug achter de Oude Rijn.
De bevolking in het noorden bleef niettemin de invloed ondergaan van de nabije Romeinse beschaving. Vondsten van munten en aardewerk wijzen op regelmatige handelscontacten. Het gebied van het huidige Kennemerland was in de eerste eeuwen relatief dicht bevolkt. De bewoners waren grotendeels zelfvoorzienend. Zij bakten hun eigen aardewerk voor dagelijks gebruik en weefden hun eigen kleding. Producten als moerasijzer, huiden en wol wisselden zij door ruilhandel in voor Romeins aardewerk, bronzen voorwerpen of muntgeld. Ook luxe producten als glas vonden zo hun weg naar de inheemse nederzettingen. De handel stokte pas toen de Romeinen halverwege de derde eeuw door de invallen vanuit het oosten en noorden van nieuwe Germaanse stammen hun militaire aanwezigheid langs de Oude Rijn moesten opgeven.