De Latijnse school in Grave geeft een soort voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Het is bestemd voor jongens die later naar de universiteit willen, waar al het onderwijs in het Latijn is, of die een beroep willen waarvoor je het Latijn moet beheersen, zoals dat van notaris of bestuurder. Ze krijgen ook Grieks en wiskunde, maar Latijn is toch de hoofdzaak. En voor de beste leerlingen is er een prijsboek.
In 1633 krijgen Petrus de Jonghe, Wilhelmus Douglas, Thomas Deckher, Theodorus Nobels, Johannes vanden Broeck en Johannes Huckelhoven als beste leerlingen van de Latijnse school een prijs in de vorm van een boek. Deze prijsboeken zitten vanaf 1658 in een speciale band met het wapen van Grave erop. Van de genoemde jongens is er overigens niet één ook echt naar de universiteit gegaan. Meisjes worden geacht genoeg te hebben geleerd op de lagere school. De rest leren ze van hun moeder.
Vóór 1602 is het onderwijs in handen van het kapittel van de Sint-Elisabeth. Dat stelt schoolmeesters aan en houdt toezicht op het onderwijs. Er is al een 'rector van de scholen' in 1307, hij heet Bado. In 1575 telt de school 150 leerlingen. Van hen wordt niet alleen verwacht dat ze ijverig leren, maar ook dat ze diensten in de Sint-Elisabeth opluisteren met hun zang. Na 1602 is de rector van de Latijnse school steeds een protestant, die soms theologie heeft gestudeerd. Naast de Latijnse school is er vanaf 1587 meestal ook een Franse school, maar de Franse meesters houden het vaak al snel voor gezien, want veel leerlingen hebben ze niet. Voor de Latijnse school geldt hetzelfde. Die wordt in 1729 opgeheven: de stad denkt het geld beter te kunnen besteden. In 1787 wordt in Grave een nieuwe Latijnse school opgericht, maar die verdwijnt in 1878 door de komst van de gymnasia. Een dergelijke school kan Grave niet betalen.
Vervolgonderwijs is er alleen in de stad; lager onderwijs is er ook in alle dorpen, voor jongens en meisjes samen. De leerlingen leren minder en anders dan tegenwoordig, maar een ABC boek komt er altijd aan te pas. Dit onderwijs is openbaar. Bijzonder onderwijs, op confessionele basis, krijgt pas een wettelijke grondslag in de Lager Onderwijswet van 1857. De Zusters van Liefde en de Fraters van Tilburg gaan in Grave dit bijzonder onderwijs geven, aan meisjes (1848) en jongens (1873) apart. Daarnaast blijft er tot kort voor de Tweede Wereldoorlog een gemengde gemeentelijke lagere school; die herleeft in 1975. Voortgezet onderwijs wordt gegeven aan de gemeentelijke ulo, de tekenschool (ambachtsonderwijs) en de rijksnormaalschool voor onderwijzers. De protestanten krijgen een eigen lagere school in 1949. De nieuwe naoorlogse ulo (1946) en de huishoudschool (1960) zijn katholiek. Het Merletcollege (1976) bundelt tegenwoordig alles van vmbo tot en met vwo.
G.W. Lovendaal
Sommige onderwijzers laten het niet bij hun eigenlijke werk: ze doen er iets naast. G.W. Lovendaal (1847-1939) is zo'n onderwijzer. Hij schrijft boeken met gedichten en liedjes, voor kinderen en volwassenen, en schildert er ook nog eens bij. Zijn liedjes worden gezongen overal waar kinderen Nederlands leren.