De bekendste Oud-Nederlandse zin 'Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu, wat unbidan we nu' (alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve jij en ik; waar wachten we nog op?) was een toevalstreffer. Rond het jaar 1100 schreef een Vlaamse monnik in een Engels klooster deze woorden op om te testen of zijn pen scherp genoeg was. Alleen geleerden konden in die tijd schrijven, maar dat waren en toen heel weinig. Bovendien schreven zij niet in de volkstaal, maar in het Latijn, de taal van de kerk.
Nederlands (of beter gezegd: de verschillende volkstalen in onze streken) bestond enkel als spreektaal. Maar daar kwam in de dertiende eeuw langzaam verandering in. Steeds vaker werden teksten uit de volkstaal opgeschreven. Het hertogdom Brabant was een van de eerste gewesten waar dat gebeurde.
Die opkomst van de schriftelijke cultuur legde een belangrijke basis voor de algemene welvaartsgroei in Brabant. Het stimuleerde de handel, de kennis en de eenheid binnen het hertogdom.