De Vecht was gedurende honderden jaren één van de belangrijkste transportwegen van Noord-Overijssel. Het was de economische slagader voor alle buurschappen, dorpen en stadjes langs de rivier. De Vecht werd van Nordhorn tot Zwolle jaarlijks druk bevaren door honderden scheepjes. Vroeger kronkelde de Vecht heel erg. Al die bochten waren heel belemmerend en lastig voor de schippers. Als natuurlijk afvoerweg van regenwater kende de Vecht ook grote verschillen in de waterhoogte. Speciaal voor dat soort bochtige en ondiepe rivieren werd een scheepstype gebouwd, de zomp.
Vrachtschip
De zomp werd alleen in Oost-Nederland gebruikt en vooral op de Vecht, de Regge, de Schipbeek en de Dinkel. De zomp had een groot laadruim en een geringe diepgang van ongeveer 40 cm. Voor de Vecht gebruikte men meestal een zomp van ongeveer 10 m lengte. Hierop kon men van 7 tot 10 ton vracht vervoeren. Van bijvoorbeeld het duizendbeentjeshout (stukken brandhout van ca 65 cm lengte en 10 cm doorsnee) kon men er 20.000 stuks vervoeren. Op de smallere weteringen in Overijssel voer een kleiner model zomp. De zomp was voorzien van zeilen. Bij weinig wind of een lage waterstand kon het schip ook voortgeduwd worden met een boom. Een boom was een stevige stok die in de bodem van de rivier gestoken werd en waarmee je het schip vooruit duwde. Er was een kleine kajuit (een vooronder) waar de schipper en zijn knecht konden koken en slapen, maar die ruimte was erg krap. Gewoonlijk sliep men daarom aan de wal in een schippersherberg. Daardoor ontstonden er langs de Vecht om de 3 tot 5 km laad- en losplaatsen met schippersherbergen. In Oudleusen, Hessum, Emmen, Welsum en Dalfsen waren dat boeren die dichtbij de Vecht woonden en naast hun boerenbedrijf een herberg begonnen.
Producten
De meeste Vechtschippers woonden in Dalfsen, Almelo en Enter. Dalfsen was een echt schippersdorp. Met de zompen vervoerden zij van alles: bomen, duizendbeentjeshout, eek, oer (ijzererts), Bentheimer zandsteen, stratendrek, bombazijn, laken, boekweit, rogge, hennepzaad, olie, ossen, wijn, wol, sajet, linnen, klompen, tarwe, erwten, bonen, haver, lijnzaad, zout, siroop, teer, tabak, katoen, raapkoeken, eieren, kippen, koffie, stokvis, petroleum, jenever, houtskool, boter, turf en bronwater. Ook werden er hannekemaaiers (seizoenarbeiders) uit Duitsland en in oorlogstijd soldaten mee vervoerd. Met de Bentheimer zandstenen zijn onder meer de Dom van Utrecht en het Paleis op de Dam gebouwd. Het was een heel belangrijk bouwproduct dat met wagens van Bentheim naar Nordhorn werd vervoerd en daar overgeladen op zompen. Op een dergelijke zomp ging dan ca. 3 m3 steen met een gewicht van 10.000 kg. In de wintermaanden passeerden er per dag gemiddeld twee zompen met deze bouwstenen het dorp Dalfsen, zo'n 360 in ½ jaar. In het topjaar 1646 waren dat 1.200 zompen in 6 maanden, wat neerkomt op 4.800 m3 steen.
Varen bij hoog water
De scheepvaart speelde zich voornamelijk af in de winterperiode, wanneer de waterstand voldoende hoog was. Vooral de periode van november tot en met april was hiervoor het meest geschikt. Zelfs dan was het een zwaar beroep, want ook in de winterperiode kon de waterstand zo sterk schommelen dat de schepen steeds vastliepen op zandbanken. Men wierp dan, staand in het water, dammen op om de zomp weer los te krijgen. Na het stijgen van het water stak men de dam door, waardoor het schip stroomafwaarts dreef. Benedenstrooms van Ommen tot Zwolle en Hasselt was in de zomer de Vecht wel bevaarbaar. Na 1830 werd in Overijssel begonnen met de aanleg van verharde wegen en het graven van kanalen, waardoor grotere schepen konden varen. De scheepvaart op de Vecht ondervond hiervan steeds meer concurrentie.
Kanalisatie
Omstreeks 1900 werd de Vecht gekanaliseerd. Er werden stuwen aangelegd om de waterhoogte op een constant peil te houden en de bochten werden afgesneden. Vanaf de Duitse grens tot Zwolle werd de totale lengte verkort van 90 tot 60 km. Alleen al in de gemeente Dalfsen werd de afstand van 17,5 naar 12,5 km teruggebracht. De afstand Zwolle-Nordhorn heen en terug werd in ongeveer 12 dagen afgelegd. Na de kanalisatie kon dat in 8 dagen. Bovendien werd de rivier het hele jaar bevaarbaar. De verwachting was dat de Vecht hiermee weer aantrekkelijk zou worden voor het vrachtvervoer over water. Maar tegelijk kwam hier in 1903 het Noord Oost Lokaal Spoor, werden zandwegen tot grind- en straatwegen verhard en begon de auto aan zijn opmars. Dit had tot gevolg dat de beroepsscheepvaart op de Vecht langzaam maar zeker verdween. De turfschippers en de beurtschippers op Zwolle waren omstreeks 1950 de laatste schippers.