De wierde Ezinge werd tussen 1930 en 1934 tot dichtbij het midden afgegraven door het Biologisch-Archeologisch Instituut (BAI) van de Rijksuniversiteit Groningen onder leiding van de archeoloog professor A.E. van Giffen. De opgraving gaf veel informatie over de opeenvolgende bewoningsfasen. De wierde was sinds de late ijzertijd onafgebroken bewoond geweest. Hier stonden zelfvoorzienende boerenbedrijven met grote, gezonde veestapels en contacten met de verre buitenwereld. De resultaten van de afgraving van de wierde Ezinge zette de archeologische wereld op zijn kop. De nationale en internationale belangstelling was groot.
Uit het onderzoek in Ezinge en latere opgravingen bleek dat de boerderijen 6-8 meter breed en soms wel 30 meter diep waren. De bouwmaterialen waren hout, takken, klei, riet en stro. Sommige wanden bestonden uit kwelderzoden, of een vlechtwerk van takken aangestreken met mest of klei. De huizen waren drieschepig, met twee rijen ingegraven staanders in het midden en een dak dat afliep naar de lage wanden. Onder dat dak woonden mens en dier samen. Het vee was twee aan twee gestald in boxen in de zijbeuken, zodat de bewoners de dieren goed in de gaten konden houden. In het midden van het woongedeelte was een stookplaats met rondom ruimte voor wonen, eten en slapen.
Bouwerderpad: dubbel paardengraf
In 1933 werd in het grafveld van de wierde De Bouwerd ten zuiden van Ezinge een 'dubbel-paardengraf met hond' uit de 7e of 8e eeuw na Christus gevonden. In het noorden van Nederland en Duitsland en vooral in Scandinavië was het gebruikelijk om gezelschapsdieren te begraven, waarschijnlijk als offergaven bij de begrafenis van een aanzienlijk man (soms ook vrouw). De dieren, vaak de mooiste exemplaren, werden hiervoor gedood en in aparte graven gelegd.