Waar steden ontstaan en groeien, was van oudsher hout nodig voor de bouw van huizen, maar ook steen voor de bouw van kerken en stadsmuren en –poorten. Naarmate de stedelingen rijker werden, vervingen ze de houten huizen door steen en de rieten daken door dakpannen. De dorpen langs de Rijn hebben aan het vervaardigen van steen en dakpannen een belangrijke bijdrage geleverd.
Profijt
Hoeveel eeuwen er langs de Rijn al steen- en pannenbakkerijen bestaan, is niet bekend. De oudste sporen van gebakken stenen en dakpannen in onze regio dateren uit de Romeinse tijd, maar met de Romeinse soldaten verdween de fabricage, om pas weer in de middeleeuwen te herleven. De oudste vermelding van steen- en pannenfabrieken in Koudekerk en Hazerswoude dateert uit de 16e eeuw. Deze fabrieken waren allemaal langs de Rijn gesitueerd vanwege de klei langs de rivier. Hazerswoude en Koudekerk waren daarin geen uitzondering, ook in de nabijgelegen dorpen Zoeterwoude, Leiderdorp, Oudshoorn en Alphen werden fabrieken langs de rivier gebouwd. Een bijkomend voordeel was dat het vervoer van de stenen en pannen naar de klanten over water veel gemakkelijker en goedkoper was dan over land. Stenen waren niet alleen nodig voor de bouw van huizen, maar ook voor de aanleg van straten. Rotterdam en Gouda besloten in 1679 een weg aan te leggen tussen beide steden. Gouda kocht daarvoor de stenen vanuit de bakkerijen tussen Leiden en Woerden. Voor de weg zullen dus ook wel Hazerswoudse en Koudekerkse stenen zijn gebruikt. Ook dichterbij werden de wegen bestraat. In 1644 wordt nadrukkelijk gemeld dat de Hazerswoudse glazenmaker Willem Adriaensz van Vaerle zich verplichtte de straat ten westen van zijn huis te onderhouden met ‘klinckers of hertsteen’.
In beide dorpen waren verschillende steen- en pannenbakkerijen gevestigd. In 1563 wordt in Hazerswoude Jan Pietersz genoemd, die van beroep steenplaatser (eigenaar van een steenplaats) was. Maar het duurde tot het begin van de 17e eeuw voordat een steenoven in de protocollen van overdracht wordt genoemd. In 1651 verkochten de erfgenamen van Johan van Groenendijck aan Lucas Walkier de steenoven met alles wat daarbij behoorde; het vormveld, tasveld, woonhuis, turfschuren, loodsen en het haaghuis (droogplaats). De steenbakkerij stond aan de Rijn bij de Hoogeveense vaart. De eerste vermelding van een pannenbakkerij dateert van 1675. Steen- en pannenbakkerijen veranderden regelmatig van eigenaar en veelal woonden de eigenaren elders.
Zie afbeelding: Het dorpsgezicht. Het meest oostelijk deel van de Hoogewaard, ter hoogte van de Prinsenschouw in de jaren ’50 van de vorige eeuw. In 1947 vonden daar de laatste overzetten plaats. Het dorpsgezicht wordt nog beheerst door de schoorstenen van de steen- en dakpannenfabrieken. (HGK)
(Nieuw) Werklust
Halverwege de 19e eeuw stonden in Hazerswoude nog twee ‘aanzienlijke’ aardewerkfabrieken, die tevens pannenbakkerijen waren, en één steenbakkerij. Een van die twee pannenbakkerijen was ‘Werklust’. Die was in 1804 gekocht door Adrianus van Diemen en na het overlijden van Adrianus en zijn vrouw kwam het bedrijf zo’n twintig jaar later onder leiding van hun ongehuwde dochter Maria (geboren in 1782). Haar broer Nicolaas en zus Neeltje deden in 1834 afstand van hun aandelen in het bedrijf en vanaf dat jaar zette Maria het alleen voort. Zij bedacht de naam ‘Werklust’, wellicht ook ter onderscheiding van de toen naast de pannenfabriek gestichte aardewerkfabriek ‘De Nijverheid’. In 1840 verkocht Maria de helft van het bedrijf aan Paulus Klaverwijden met wie zij de vennootschap ‘Van Diemen en Klaverwijden’ oprichtte. In 1925 kreeg het bedrijf na een reorganisatie de naam ‘Nieuw-Werklust’.
Zie afbeelding: De bedrijfsgebouwen van ’Nieuw Werklust’ kregen de status van Gemeente Monument, waardoor de herinnering aan deze bijzondere industrie bewaard blijft. Het complex is inmiddels behoorlijk vervallen omdat het niet meer onderhouden wordt. De gemeente Rijnwoude en de eigenaar, de familie Blanken uit Voorschoten, overleggen hierover al geruime tijd. (PC)
Grote werkgevers
Ook aan de lage zijde van de Rijn, onder Koudekerk, stonden verschillende steen- en pannenbakkerijen. De familie Breecklandt wordt rond 1700 genoemd als eigenaar van een pannenbakkerij in Koudekerk en leden van deze familie zouden eigenaar van het bedrijf blijven tot in de 19e eeuw. Aan het begin van de 19e eeuw worden ook de pannenbakkerijen genoemd van Hendrik van der Mark, Arie van Rijn, Arie van Meurs en Johannes van Persijn. De pannen- en tegelbakkerij van Van Meurs was onderdeel van de buitenplaats ‘Paanderen’ en droeg dezelfde naam. Het werd in 1826 door de erfgenamen verkocht. Dezelfde combinatie van herenhuis en bedrijf gold voor de pannen- en tegelfabriek ‘Rijnleven’ in de Hoogewaard, die samen met het herenhuis, de bouwmanswoning en bijbehorende landerijen in 1841 werd gekocht door Everhard Henrij Jean Cunaeus uit Middelburg. Behalve de oude pannenbakkerijen ontstonden er in de 19e eeuw nog nieuwe bedrijven. In 1836 liet Jan Pieter Bredius een pannenbakkerij bouwen en ook Anthonij Moers startte rond die tijd een pannenbakkerij. Halverwege de 19e eeuw telde Koudekerk drie pannen- en tegelbakkerijen.
De Koudekerkse steenplaatsen worden in de bronnen ook veelvuldig genoemd. In de 18e eeuw bezat Jacobus Doma een steenplaats evenals Cornelis Cornelisz Tromper, die in 1717 wordt vermeld. In 1723 wordt gesproken over een vervallen steenplaats in de Hondsdijk dus wellicht van veel oudere datum zal zijn geweest. Omstreeks 1840 stond in Koudekerk nog één steenplaats.
Zie afbeelding: De Hoogewaard in Koudekerk met rechts de droogschuur van de toenmalige dakpannenfabriek van de Gebr. Oppelaar. Het witte huis links werd het ‘Fort’ genoemd. Daar woonden onder andere deze zes gezinnen: de families Hakkebrak, Loef, Noorlander twee families de Wit en Keinemans. (HGK)
Uitaarding
De benodigde klei voor de steen- en pannenfabrieken kwam uit de directe omgeving. In 1629 werd in Hazerswoude bij de verkoop van een perceel land gemeld, dat daaruit de aarde voor potten en estrikken (plavuizen) al verkocht was aan Jan Fransz van Borsselen. Bij de verkoop van ‘Rijnleven’ in 1841 kreeg de koper het recht tot uitaarding van percelen land die bij de woning ‘Bronstee’ lagen. Dit land ging niet voor de landbouw verloren. Bij het winnen van de klei werd de bovenste laag teelaarde verwijderd en werden de onderliggende lagen klei afgeticheld. Nadat de klei gewonnen was, werd de laag teelaarde weer opgebracht. In het landschap is tot op dit moment nog te zien welke percelen land zijn afgekleid; ze liggen aanmerkelijk lager dan waar geen klei werd gewonnen. Het afkleien van land aan beide zijden van de Rijn ging door tot in het midden van de 20e eeuw.
Het productieproces van bakstenen en dakpannen was arbeidsintensief en voor de arbeiders was het zwaar werken. In eerste instantie werd de klei met kruiwagens vanuit de kleilanden in de vletten gereden, waarna het met handkracht uit de vletten weer met behulp van kruiwagens op de kleistaal bij de fabriek werd gebracht. De klei moest daarna gekneed worden, oorspronkelijk met blote voeten, later ook wel met ossen. Daarna werd de klei handmatig in houten vormen gedaan. De op die manier gevormde stenen en pannen werden gedroogd en daarna gebakken in de ovens. Het gehele handmatige proces werd later gemechaniseerd. De kruiwagens werden vervangen door kiepkarren op rails; het kneden gebeurde met een kleimolen, aangedreven door een paard en nog later kwam de stoommachine.
Eeuwenlang heeft de dakpanindustrie van Hazerswoude en Koudekerk haar producten kunnen leveren aan de regio en kon ze werk bieden aan de inwoners van de dorpen. In de loop van de 20e eeuw kwam er echter een einde aan de meeste fabrieken. De laatste waren de dakpannenfabriek van Oppelaar in Koudekerk, dat de productie stopte in de jaren zestig, en ‘Nieuw Werklust’ in Hazerswoude Rijndijk, dat in 2003 de deuren sloot.
Zie de afbeeldingen: Klei-afgraving van de Oudshoornse dakpannenfabriek van Van Oordt uit Oudshoorn uit weiland in de Hondsdijk te Koudekerk, circa 1950. (AR) en Nog meer industrie: de vier kalkovens van schelpkalkbranderij ‘Meerwijck’ aan het noordelijk deel van de Hoogewaard gebouwd in 1847. Eigenaars waren de heren J.W. Clant en zonen uit Alphen. In 1964 kocht Spanbeton de ovens om het te slopen voor het eigen bedrijf. In 1965 werden de 24 meter hoge schoorstenen door twee trekkers omgetrokken. Zo verdween de laatste schelpkalkbranderij uit de regio. (HGK)