De Engbertsdijksvenen is een natuurgebied ten oosten van Westerhaar-Vriezenveensewijk, gelegen in een driehoek met de dorpen Bruinehaar en de Pollen. Het gebied dankt zijn naam aan de boerenfamilie Engberts. De Engbertsdijksvenen zijn relatief laat verveend. De vervening in Vriezenveen en omgeving was tot in de 19de eeuw een kleinschalig gebeuren. Men gebruikte het veen voor de eigen behoefte, om kachels mee te stoken. In het begin van de 20ste eeuw werd het vervenen van de Engbertsdijksvenen en omgeving grootschalig aangepakt. Het veengebied was als gevolg van de aangelegde kanalen inmiddels wat droger geworden, waardoor het makkelijker bereikbaar was. Via de kleinere zijwijken kon de turf in grote hoeveelheden worden afgevoerd door het Veenkanaal, dat in 1907 werd verbonden met de huidige Engbertsdijksvenen. Tot ongeveer 1950 is hier op grootschalige wijze veen gewonnen. Tot in de jaren zeventig werd het veen nog gebruikt voor de productie van turfstrooisel. Daarna kwam de economische exploitatie stil te liggen. Hierdoor is het één van de laatste plaatsen in Nederland waar dit proces van duizenden jaren veenvorming nog in zijn oorspronkelijke vorm te zien is.
Sporen van de vervening
De sporen van de eeuwenlange vervening zijn terug te vinden in de vorm van kleine en grotere, met water gevulde veenputten. Als de bovenlaag van buntgras, heide en struiken van het veen was verwijderd, werd er een veenput gegraven. Dit was uitermate zwaar werk, omdat men door diverse plantresten moest heengraven om bij het uiteindelijke veen te komen. Hoogveengebieden zoals de Engbertsdijksvenen waren nat en zeer drassig. Met het graven van sloten probeerde men de veenputten droog te leggen. Had men de putten niet tijdig voor de winter redelijk droog gekregen, dan bevroor het veen en duurde het erg lang voordat men na de winter weer turf kon steken. Tijdens de grootschalige vervening werden ook wel grote en diepe veenputten gegraven met behulp van machines. Tegenwoordig staan de veenputten weer vol water, zodat het langdurig proces van veenvorming weer een kans krijgt.
De Engbertsdijksvenen als natuurgebied
Vanaf 1953 kocht Staatsbosbeheer gronden in de Engbertsdijksvenen. In 1984 werd er voor het laatst turf afgegraven in de Engbertsdijksvenen. Dat jaar werden alle nog bestaande verveningrechten door de Nederlandse Staat afgekocht en kwam het gebied geheel in handen van Staatsbosbeheer. Na vele jaren van zware arbeid werd het gebied weer "teruggegeven" aan de natuur. Hierdoor konden de Engbertsdijkvenen uitgroeien tot een prachtig natuurgebied. Het gebied bestaat uit 1.000 ha. Een kleine kern veen van ongeveer 17 ha is niet verveend en heeft nog de oorspronkelijke dikte van circa 4 tot 7 m. In Nederland is nog maar 25 ha "levend" hoogveen waarvan 17 ha in de Engbertsdijksvenen.
Gekoesterd eldorado
Staatsbosbeheer probeert het vormingsproces van hoogveen door de groei van veenmossen zoveel mogelijk te stimuleren. In 2008 is er rond de eigenlijke hoogveenkern een grote dam van keileem gelegd. Tevens worden er door Staatsbosbeheer dammetjes aangelegd die de waterhuishouding op peil moeten houden. De Engbertsdijksvenen heeft in meerdere opzichten een beschermde status gekregen. Het Staatsnatuurmonument is tevens is het aangewezen als Natura 2000-gebied. Het is daarmee onderdeel van een Europees netwerk van hoogwaardige natuurgebieden. Het is een internationaal wetland en het grootste en belangrijkste hoogveengebied van West-Europa. Voor vogelliefhebbers, natuurliefhebbers en voor wandelaars is het een waar eldorado en door de inzet van vele vrijwilligers het best onderzochte faunagebied van Nederland. Aan de rand van het gebied ligt het Veenmuseum, dat het leven, wonen en werken in het veen uit de periode 1850-1950 in beeld brengt.