In 1648 maakte de vrede van Munster een einde aan 80 jaar strijdgewoel, waarvan Ootmarsum ook zijn portie had meegekregen. De handel bloeide op en door de straten reden weer wagens geladen met koopwaar richting Deventer of Lingen. Het was een tijd van groeiende welvaart. Op meerdere plaatsen in Twente werden statige patriciёrshuizen gebouwd, waaronder het Cremershuis in Ootmarsum. Andere huizen, van hout gemaakt, kregen stenen voorgevels. De naam Cremer duidt oorspronkelijk op het beroep van kramer, handelaar of koopman. In het burgerboek van Ootmarsum komt deze familienaam als beroepsaanduiding al in 1460 voor. Een van deze naamdragers heeft Ootmarsum een prachtig monument nagelaten.
Het Cremershuis
In 1656 betrokken Joan Cremer met zijn vrouw Jenneken Dreesman hun verbouwde huis aan de Marktstraat 3. Joan Cremer, hoogstwaarschijnlijk koopman, kon zich veroorloven een tweetal huizen zodanig te verbouwen dat er één huis ontstond, waarvoor een prachtige bakstenen gevel geplaatst werd. De gevel werd voorzien van hoekblokken van Bentheimer zandsteen, waterlijsten en gebeeldhouwde klauwstukken. Te midden van de andere huizen in de voorname Marktstraat van Ootmarsum kreeg het pand de status en het voorkomen van een patriciërswoning. Het huis werd voorzien van een gevelsteen met de namen van de bewoners en het jaartal 1656. In Ootmarsum sprak men van het "Cremershuis" of "Koopmanshuis". Tot 1691 bleef het huis in handen van de familie Cremer.
Gegoede burgers
De erven Cremer verkochten het in dat jaar aan Joan Warnaers en diens huisvrouw Trijntje Gosens. Bijna 1 eeuw bleef het huis daarna in het bezit van de familie Warnaers. Samen met enkele andere families maakten zij deel uit van de gegoede burgerij van Ootmarsum. In 1785 werd het Cremershuis verkocht aan Antony Willem Hendrik Vosding van Beverforde, hofmeier en burgemeester van Ootmarsum. Hij kocht het voor f 3.300,‒. Antony heeft niet lang plezier gehad van zijn bezit, want als gevolg van zijn patriottische gezindheid moest hij omstreeks 1787 naar Nordhorn vluchten. In 1792 verkocht hij het huis aan de rechter Louis Victor. Naar hem werd het Cremershuis ook wel het Victorshuis genoemd. In 1811 werd F. Berkenvelder, rechter bij het kantongerecht in Ootmarsum, de volgende eigenaar. In 1896 kwam het huis in handen van de familie Menco. Menco had een textielhandel, annex kleermakerij aan de Denekamperstraat, maar vestigde zich nu in de Marktstraat. Toen Menco op oudere leeftijd naar Almelo vertrok, kwam het huis in 1919 in het bezit van de familie Essink. Er werd toen een manufacturenzaak in gevestigd. Dit had tot gevolg dat in 1920 de voorzijde met de aanvankelijk grote boogvormige ingang tot etalage werd omgebouwd, terwijl een raam plaats moest maken voor de ingang van de winkel. In 1953 nam Jan Essink de zaak van zijn vader over.
Restauratie
In 1972-1973 werd het huis zowel binnen als buiten ingrijpend gerenoveerd. De pui aan de voorzijde werd in de oude staat hersteld. De ingang kwam weer in het midden en kreeg een boog van Bentheimer zandsteen. De verflagen op de gevel werden verwijderd om de oorspronkelijke zandsteen zichtbaar te maken. Een paneeldeur met klopper geeft nu via het portiek toegang tot de winkel. In de winkel hangen achter de ramen prachtige glas-in-lood composities, geschonken door de familie Warnaers. Hierop zijn de wapens van de eerder vermelde vroegere bewoners afgebeeld. Bij de bovenraampjes werden de houten luiken herplaatst. Ook de zijgevels, deels nog van vakwerk, kregen een beurt. Het interieur van de beneden- en de bovenverdieping werd verbeterd, zodat de familie Essink achter de winkel, waarin een antiekzaak gevestigd is, een gerieflijk woonappartement kreeg. Het patriciërshuis trekt al ruim drieëneenhalve eeuw veel bekijks. Het geldt met recht als kroonjuweel van Ootmarsum.