In de 8ste eeuw waagden de eerste missionarissen zich over de IJssel om in het gebied van de Saksen de christelijke boodschap te verkondigen. De kerstening van de Saksen verliep zeker niet zonder slag of stoot. Zelfs na hun definitieve onderwerping door Karel de Grote rond 800 bleef het nieuw verworven christelijk geloof doorspekt met oude heidense gebruiken, zoals paasvuren en oogstfeesten, die tot op heden in zwang zijn. Vooral met steun van de Saksische adel kon het kerkelijk gezag van het bisdom Utrecht zich tot deze gebieden uitbreiden. Natuurlijk moesten er toen bedehuizen worden gebouwd en zo begon men rond 800 na Chr. met het bouwen van een kerkje in Markelo. Deze werd toegewijd aan de Heilige Martinus en ze behoorde daarmee de parochie Markelo met die van Deventer en Oldenzaal tot de oudste kerkelijke centra. De toren van de huidige kerk werd rond 1450 gebouwd en het schip van de kerk werd, na diverse verbouwingen, in 1841 wederom ingewijd.
Afsplitsing Diepenheim
In 1224 werd Diepenheim van de parochie Markelo losgekoppeld. De zelfstandige status als parochie had Diepenheim te danken aan de geïsoleerde ligging en zijn invloedrijke heer Otto, graaf van Dale. De heer van Diepenheim en zijn nazaten verkregen het recht van collatie, oftewel benoeming van de vicaris of kapelaan. Pas in de Franse tijd werd aan het recht van collatie het recht van presentatie toegevoegd, waardoor het burgerlijk gezag ook pastoors mocht benoemen.
Ontstaan parochie Goor
In diezelfde tijd ontstond de parochie Goor als "dochter" van de parochie Markelo. Bij de bestaande nederzetting op een verhoging in het stroomdal van de Regge bouwde men een houten kerkje, dat werd toegewijd aan St. Petrus en St. Paulus. Rond 1000 ging die parochie over naar het kapittel van Oldenzaal. De graven van Goor, woonachtig op de Borg achter het Schild, hadden in die tijd een hoge functie binnen het kapittel van St. Maarten te Utrecht en verkregen zelfs het recht een pastoor voor te dragen aan de bisschop, die deze dan ook benoemde. Nadat de graaf van Goor in 1248 door de bisschop van Utrecht was verdreven, vestigde deze hier zijn gezag. Goor telde twee kerken. In de "Nije Stadt" stond een kapelletje (de naam Capellengaarden herinnert er nog aan), waarschijnlijk ten dienste van de daar wonende Borgmannen, en de "Olde Stadt" had een houten later tufstenen kerkje, dat in 1510 werd vervangen door een één beukige gotische zaalkerk van baksteen, de huidige Hofkerk.
Blasiuskerk Delden
Ook in Delden heeft de adel veel invloed gehad op de kerkelijke geschiedenis. In 1464 begon Johan II van Twickelo met de bouw van de Blasiuskerk in Delden, die daarvoor in vlammen was opgegaan. Nadat het gebouw in 1602 door prins Maurits aan de protestanten was geschonken, verwierven de bewoners van kasteel Twickel het collatierecht, dus het recht om de predikant te benoemen. Dit recht werd zonder succes bestreden door de burgemeesters van Stad Delden en de adellijke bewoners van andere havezaten in de omgeving. Ook toen er vanaf 1760 door toename van het aantal kerkgangers een tweede predikant moest worden benoemd, ontstond weer een meningsverschil over het collatierecht. Uiteindelijk kwam men overeen dat voor de tweede predikant de heer van Twickel een voordracht van drie zou opstellen, waaruit de burgemeesters een keuze zouden maken en de benoeming door de kerkenraad zou geschieden.