Nadat zeven voormalig zelfstandige gemeenten in 1974 waren samengevoegd tot één stad - Zaanstad - werden er langs toegangs- en uitvalswegen borden geplaatst met de slogan: 'Zaanstad, de provisiekast van Nederland'. Zo'n dertig jaar daarna profileert de gemeente zich als 'Zaanstad First in Food'. Wie thuis zijn eigen provisiekast opende (gemaakt door het Zaandamse houtwarenconcern Bruynzeel), vond daarin biscuit, chocolade en zoutjes van het Zaandamse Verkade, slasaus en pinda's van het Koogse Duyvis, cacaopoeder van het Zaandijkse/Koogse Cacao de Zaan, maïzena en macaroni van het Koogse Honig, en toverrijst van het Wormerse Lassie. Een hele berg artikelen, 'made in de Zaanstreek'. Zelfs Zeeuwse babbelaars werden in de Zaanstreek gemaakt. Goede kans dat dergelijke producten werden gekocht in de winkels van de Zaanse detailhandelconcerns Albert Heijn en Simon de Wit.
Wie door de Zaanstreek fietste, reed door een geurenpalet. Mensen van buiten de streek merkten dat op. Zij roken in Zaandam dat Polak & Schwarz geur- en smaakstoffen produceerde, in Koog de weeïge lucht van zetmeel, en overal in de streek cacao. Wie op de Zaan voer ter hoogte van de meelfabriek van Wessanen, dobberde door wit water. De Zaankanters zelf vonden dit alles heel normaal. De geur van cacao was een permanente, vertrouwde aanwezigheid, die alleen opviel bij terugkeer van een vakantie. Wie mopperde over de Zaanse luchtjes, werd vermaand niet te zeuren: 'Er wordt geld verdiend.' Nog steeds wordt de Zaanstreek gekenmerkt door de opvallende geuren van lijnolie (Forbo), cacao (Gerkens en ADM), zetmeel van Tate en Lyle of olie van de Duyvisnootjes.
De Zaanse levensmiddelenbedrijven waren gedeeltelijk overgegaan van het fabriceren van halffabricaten naar eindproducten, verpakt en wel, klaar voor consumptie. Daarmee was een nieuwe fase in de industriële productie begonnen. In het molentijdperk werden de halffabrikaten die de molens produceerden, in kleine, ambachtelijke bedrijven tot consumptiegoederen verwerkt. In het laatste kwart van de 19de eeuw werd dit werk voor een belangrijk deel overgenomen door de fabrieken. Dat werd mogelijk door de vooruitgang van productietechnieken en de groeiende vraag naar producten doordat de bevolking toenam. Meel werd er aan de Zaan al lang gemalen, nu kwamen er fabrieken die het meel gebruikten voor het bakken van koek, biscuit en beschuit. Lijnolie werd al eeuwen geslagen, nu werd dat halfproduct verwerkt in eindproducten zoals zeep, margarine, verf en linoleum. Hout werd al vanaf het einde van de 16de eeuw gezaagd, nu werd het in eigen streek verder verwerkt tot speelgoed en meubels. Ook de verpakkings- en grafische industrie kwam als gevolg van deze ontwikkeling tot grote bloei.
De oorspronkelijke veredelingsactiviteiten werden geïntegreerd in het totaalproces van de eindproductenfabricage. Vooral de Zaanse levensmiddelenbedrijven kwamen tot forse groei. In het midden van de 19de eeuw werkten ongeveer 850 mensen in de Zaanse voedings- en genotmiddelenindustrie, en 1891 waren dat er al 1200. In 1930 ging het om circa zesduizend en in 1950 liefst achtduizend arbeiders. De laatste jaren stabiliseert het aantal werknemers in deze sector op 2600, bijna een derde van het aantal van vijftig jaar geleden.