Het Grote Haarlemmermeer, omstreeks 1500 ontstaan door het doorbreken van de landengten tussen het Leidse Meer, het (Oude) Haarlemmermeer en het Spieringmeer, was een gevaar voor zijn omgeving. Als gevolg van de heersende windrichting vond vooral aan de oostzijde van het meer oeverafslag plaats. Turfwinning maakte de oostelijke oever extra kwetsbaar. Smalle landstroken scheidden het meer van veenplassen die als gevolg van de turfwinning waren ontstaan. Doorbraak van deze landstroken zou tot aanzienlijke vergroting van het meer kunnen leiden.
In de 17de eeuw werden plannen tot droogmaking van het Haarlemmermeer gemaakt. De ervaringen met droogmakerijen ten noorden van het IJ waren positief. Investeerders hadden gemerkt hoeveel geld nieuwe landbouwgrond kon opbrengen. De steden Leiden en Haarlem hadden daarentegen grote belangen bij handhaving van het meer. Leiden bezat visrechten op het meer en vreesde minder doorstroming van de stadsgrachten als gevolg van de droogmaking. Haarlem was bang voor slechte bevaarbaarheid van het Spaarne. De tegenstand van beide steden weerspiegelde zich in het bestuur van Rijnland, dat verdeeld was over droogmaking.
In de eerste helft van de 18de eeuw bestond er geen belangstelling meer van particulieren voor droogmaking. Door een landbouwcrisis was landaanwinning financieel niet interessant. Rijnland begon echter steeds positiever over droogmaking van het Haarlemmermeer te denken. De voortgaande afslag van de oevers en het landverlies als gevolg van de turfwinning betekenden niet alleen een gevaar in waterstaatkundig opzicht, maar ook een vermindering van de belastbare oppervlakte van het hoogheemraadschap. Het bestuur overwoog serieus het meer zelf droog te leggen. In 1742 kregen Nicolaus Cruquius, Melchior Bolstra en Jan Noppen opdracht om een nota op te stellen over eventuele droogmaking. Het drietal adviseerde aanleg van een uitwatering bij Katwijk, brede ringvaarten en uitmaling door 112 molens, geplaatst in viergangen. Kosten ongeveer 7 miljoen gulden. Bolstra was zo overtuigd van de aanstaande droogmaking en de daartoe te maken uitwatering bij Katwijk, dat hij bij de herziening van de kaart van Rijnland in 1746 de uitwatering al intekende.
Hoewel velen verwachtten dat droogmaking van het Haarlemmermeer binnenkort zou plaatsvinden, gebeurde er niets. Wel werd de oostelijke oever versterkt. De oeverwerken maakten droogmaking minder urgent. Het graven van de Katwijkse uitwatering en de droogmaking van het Haarlemmermeer zouden pas in de 19de eeuw gerealiseerd worden.
»Bijschrift bij de afbeelding:
In 1745 publiceerde Isaak Tirion een door Melchior Bolstra
vervaardigde kaart van het Haarlemmermeer met aangrenzende
veenplassen die bijna een geheel met het meer vormden. Bolstra had
een ontwerp voor een bedijking ingetekend. Het Spieringmeer in het
noorden viel niet onder de bedijking. Een tweede plan tot bedijking
is met een rode lijn aangegeven.