In de Lage Landen groeide de onvrede met hun landsheer, de koning van Spanje. Filips II vervolgde religieuze dissidenten met harde hand, wat veel kwaad bloed zette. Maar de koning streefde ook centralisatie na. De Nederlandse gewesten waren altijd zelfstandig geweest en de Spanjaarden wensten er meer een eenheid van te maken. Overal zouden dezelfde wetten en belastingen worden ingevoerd en daar kwam groot verzet tegen. De Spaanse koning reageerde door het sturen van soldaten. De Nederlanden raakten zo verzeild in een langdurige oorlog, met veel bloedvergieten.
In 1575 organiseerden de Spanjaarden een veldtocht, waarbij Gouda werd veroverd en voor Woerden en Oudewater een beleg werd opgeslagen. De opstandelingen hadden een machtig wapen: de waterlinie. Door dijken door te steken kwamen grote gebieden onder water te staan. Dat was een grote barrière voor de Spaanse soldaten met hun wagens en kanonnen. Het water stond te ondiep om er over heen te varen. Een groot nadeel was dat de grond onbruikbaar was voor landbouw. En juist in de zomer van 1575 stond het graan en de hennep, die rond Oudewater de belangrijkste grondstof was voor de touwindustrie, hoog op het land. De boeren weigerden dan ook om de dijken door te steken. De Spanjaarden konden zo tot bij de stadsmuren komen.