In oktober 1811 bezocht de Franse keizer de Hollandse departementen die hij het jaar daarvoor bij zijn rijk had ingelijfd. De 6e oktober arriveerde het keizerlijk paar bij de Tolsteegpoort en kreeg daar de ceremoniële stadssleutels overhandigd die vijf jaar eerder voor Lodewijk Napoleon waren gemaakt. De stoet trok vervolgens over de Oudegracht naar het stadhuis om daar door de maire (burgemeester) ontvangen te worden. Op de Neude bezocht hij de Munt. Daar ook stond een bordkartonnen triomfboog met het opschrift 'Napoleoni Magno', voor Napoleon de Grote. De keizer overnachtte in het paleis aan de Wittevrouwenstraat, dat enkele jaren eerder in opdracht van zijn broer was gebouwd.
De volgende dag nam de Franse keizer buiten de stad, op de Maliebaan, een militaire parade af. Daarvoor was het terrein, dat diende als speelveld voor het maliespel, volledig op de schop gegaan. De bomen waren gekapt en de kantschotten en palen voor het maliespel waren weggehaald. Het Utrechtse stadsbestuur had er alles voor over om een goede indruk op het staatshoofd te maken. Alles bij elkaar kostte de ontvangst 36.000 francs, een immens bedrag.
Daar stond weinig toeschietelijkheid van de kant van Napoleon tegenover. Hij bezorgde zijn gastheren de onaangename verrassing dat hij hun universiteit wenste opheffen. Alleen Groningen en Leiden zouden hun academie behouden. Het wegbezuinigen van de Utrechtse universiteit zou 65.000 francs per jaar opleveren. Het bezoek van de keizer had al meer dan de helft van dat bedrag gekost. Op zaken die Napoleon welgevallig waren zoals het leger en de daarvoor benodigde infrastructuur mocht niet bespaard worden, maar op uitkeringen en onderhoud van gebouwen des te meer.