In de middeleeuwen geloofden de mensen dat na hun dood hun leven zou worden beoordeeld. Voor begane zonden wachtte een straf. Met een aflaat kon de duur van de zondestraf, die overbleef na de vergeving van de zondeschuld, worden verminderd. Door een aflaat werd de straf dus korter. Zo'n aflaat kon worden verdiend door het doen van goede werken of in ruil voor giften. Zo werd de bouw van de Utrechtse Domkerk voor een groot deel gefinancierd met de inkomsten die via de aflatenhandel waren verkregen. De aflatenhandel was in de late middeleeuwen een wijd verbreid verschijnsel, waar in de loop der tijd steeds meer verzet tegen kwam. Nadat Maarten Luther zich er in 1517 tegen keerde, stortte de aflatenhandel snel in elkaar.