Pas in de 11e eeuw kwam het in cultuur brengen van de moeras- en
veengebieden van Utrecht en Holland op
gang. Eerst gaf de bisschop van Utrecht, als
landsheer/vertegenwoordiger van de keizer, bepaalde percelen
woeste, onontgonnen grond in erfleen aan ontginners. Hiertoe werden
zogenaamde copen (= contracten) gesloten tussen de
landsheer en ontginners.
Zo ook in de directe omgeving van het huidige Jutphaas. De
aanduiding cope is nu nog terug te vinden in onder meer de
naam van de huidige wijk Galecop, en de gebieden Vuilcop en
Heicop.
De ontginners vestigden zich in de onmiddellijke omgeving van de
te ontginnen gronden. Zij begonnen met het verbeteren van de
waterafvoer door het graven van afwateringssloten. Op de grond
tussen de afwateringssloten verbouwden zij hun gewassen. De komst
van deze ontginners betekende het ontstaan van het latere
Jutphaas.
Overeind als 'ruggegraat'
Bij de indeling in percelen werd niet alleen uitgegaan
van een rivier of een sloot, maar ook wel van een weg of dijk. Die
dienden als werkbasis, ook wel ruggengraat, bij het bouwrijp maken
van de woeste gronden. Bij het ontginnen van het 'Jutphase'
grondgebied werden de afwateringssloten, zowel in zuidelijke als
noordelijke richting, telkens op ongeveer gelijke afstand van
elkaar gegraven. Er werd aangevangen aan de Overeindseweg. Deze
diende hierbij als ruggengraat. Via de Ravensewetering werd het
water afgevoerd in noordelijke richting. In zuidelijke richting
zorgde de Schalkwijksewetering voor de afvoer. Aangezien in het
begin van de landuitgifte zowel de afwateringssloten als de
percelen allengs langer werden, werd van hogerhand bepaald hoe
breed en hoe lang de stroken land mochten zijn. Een perceel werd
meestal zes voorling lang. Dit stond ongeveer gelijk aan
1.250 m.; de breedte bedroeg ongeveer 110 m; de oppervlakte was
daarmee ongeveer 13,7 hectare.
Illegale dam
Wanneer de ontginningen werden gestart, is niet helemaal
duidelijk. Wel staat vast dat in het jaar 1165 de ontginningen in
volle gang waren. In dat jaar namelijk richtte de bisschop van
Utrecht, Godfried van Rhenen (?-1178), een verzoek aan keizer
Frederik I (1122-1190), bijgenaamd Barbarossa, om maatregelen te
nemen tegen de enorme wateroverlast. Dirk van Jutfaes was daarbij
één van de medeondertekenaars van het verzoek. Als bron van alle
ellende, werd de door de graaf van Holland illegaal aangelegde dam
in de Rijn bij Zwammerdam gezien. De keizer gaf toestemming om de
dam te verwijderen.
Nedereind
Na de afwatering van het Overeind begon men met het
Nedereind. Het water van het zuidelijke gebied hiervan (het huidige
Wijkersloot en Batau-Zuid) werd in 1287 al afgevoerd naar
IJsselstein via de polders van het IJsselveld. Het water uit het
gebied ten noorden van de Nedereindseweg werd afgevoerd via een
sloot, die ten noorden van de huidige wijken Zuilenstein en
Batau-Noord liep en eigenlijk een voortzetting was van de eerder
genoemde Ravensewetering.
De Nedereindsewetering, die over een aantal kilometers vlak naast
de Nedereindseweg stroomt, was al vele eeuwen een afwateringskanaal
en een vaarweg. Ten behoeve van de inwoners van het Nedereind werd
deze wetering in 1646 door een sluis met de Vaartse Rijn
verbonden.