'Fresionowic': dit woord stamt uit een register van goederen en landerijen van de kerk van Sint-Maarten te Utrecht uit het jaar 914 (sic!). Fresionowic werd later verbasterd tot Vreeswijk. Daarmee is deze vermelding dus het eerste bewijs van het bestaan van Vreeswijk. In de aller vroegste tijden was Vreeswijk te typeren als een Friese handelsnederzetting. Na onderwerping van de Friezen door de Franken, werd Vreeswijk geschonken aan de jonge kerk van Utrecht (vóór 863). Nadien werd Vreeswijk door de Noormannen overvallen maar niet verwoest. Vreeswijk lag destijds niet op de plaats van het huidige Vreeswijk. Het oorspronkelijke Vreeswijk moeten we waarschijnlijk zoeken in de omgeving van de Wiers. Die plek zal kort na de totstandkoming van de 'Oude Sluis' in 1373 langzamerhand zijn verlaten omdat de bewoners zich gingen vestigen in de buurt van die sluis.
Het register
In de middeleeuwen was het gebruikelijk dat de Karolingische
koningen en andere edellieden grond en andere bezittingen aan de
Rooms-Katholieke Kerk schonken. Deze schenkingen werden vastgelegd
in een perkamenten oorkonde (charter) en gezegeld met het
wapen van de schenker, in was gedrukt. De kerk betaalde uit de
opbrengsten van deze bezittingen, meestal bestaande uit
pachtgelden, het onderhoud van haar gebouwen, priesters en
kanunniken. Dat was ook het geval bij de Sint-Maartenskerk van
Utrecht. In 857 namen de Vikingen Utrecht in en vluchtte de
Utrechtse bisschop Hungar naar het klooster
Sint-Odiliënberg bij Roermond. Later verhuisde hij naar
Deventer. Hij was wel zo slim geweest het archief met de gezegelde
oorkonden met zich mee te nemen. Zijn opvolger Adalbold gaf
opdracht tot het maken van afschriften van de oorkonden. Na
Adalbold liet bisschop Radbod, nog steeds in ballingschap, in 914
verder aan de afschriften werken en voegde er een lijst aan toe
waarin hij alle sinds 777 aan de kerk geschonken eigendommen
vastlegde. Vermoedelijk om, indien nodig, aan te kunnen tonen welke
goederen in het bezit van de kerk waren geweest en die de kerk weer
in bezit diende te krijgen, zodra de vijand weg zou zijn.
Het Utrechts Archief
Tijdens het episcopaat van de opvolger van Radbod, Balderik, was
de kust weer veilig in de Domstad. Balderik keerde in 922 uit
Deventer terug naar Utrecht. In latere jaren, tot 948, is er
waarschijnlijk nog gewerkt aan dit cartularium (boek met
afschriften van oude akten). De lijst van eigendommen is bewaard in
het Liber Donationum (het boek van de schenkingen). Dit
boek is een cartularium dat aan het eind van de
12e eeuw is samengesteld op basis van oudere boeken en
oorkonden. De tekst is gesteld in het Latijn. Het originele
cartularium van Radbod, en de meeste oorspronkelijke oorkonden,
zijn verloren gegaan. Er bestaan wel twee middeleeuwse afschriften.
Het oudste dateert van het eind van de 11e eeuw en bevindt
zich in het British Museum (Londen). Het tweede afschrift
is ongeveer een eeuw jonger en wordt bewaard in het Archief van de
Bisschoppen van Utrecht in Het Utrechts Archief. Deze
lijst van bezittingen is daarom zo bijzonder, omdat veel plaatsen
in en rond de provincie Utrecht hierin voor het eerst worden
genoemd. Zo ook Fresionowic (= Vreeswijk), dat in de laatste regel
van het register vermeld wordt als geheel toebehorend aan de kerk
van Sint-Maarten met 'zijn landen, bossen, weiden en
visserijen'.
Vresiwike
Vreeswijk werd in de loop der tijd op veel verschillende manieren
geschreven: Fresionouuic, Fresionowic, Vreeswijck, Vresiwike,
Vresewijc, Vreswick, Vrieswijc, Vryswijck. Ook werd wel naar
Vreeswijk verwezen als ´Nieuwe vaart´, en ook daarbij waren weer
diverse schrijfwijzen: Nuwervaert, Nyevaed, Nyervaert, Nyervard,
Nyewevaert, Nywevaert, die Vaert.