De latere gemeente Maartensdijk is ontstaan op de overgang van een hoogveenlandschap en een laagveengebied. In het oosten werd het begrensd door de in de ijstijd gevormde Utrechtse heuvelrug. In het westen grensde het aan de oeverwallen van de Vecht. In het noorden strekte het zich uit tot het Gooi. Langs de Vecht groeiden els, wilg, esp, iep en eik. Aan de voet van de Heuvelrug lag een metersdikke laag hoogveen, begroeid met zegge, wollegras en struikheide. Het gebied, Trechterveen genoemd, werd al eeuwen gebruikt voor de jacht en de stroperij. Wij weten door de vondsten van aardewerk en werktuigen, dat de zandruggen in het gebied al heel lang geleden bewoond werden.
Willibrord (658-739)
Dit gebied ten noorden van Utrecht werd door de koning van de Franken, Pippijn II, in 723 geschonken aan de missionaris Willibrord. Hij kreeg van de koning rechterlijke en bestuurlijke macht. Door de Paus in Rome was Willibrord al voor 700 benoemd tot bisschop in Utrecht. Hij begon met het in leen geven van delen van het gebied aan de Utrechtse kapittels.
1000: ontstaan van de "gerechten'
Rond het jaar 1000 nam door de bevolkingsgroei de behoefte aan landbouwgrond toe. Er werd een begin gemaakt met het ontginnen van de veengebieden. De bisschop van Utrecht, gaf "copes "uit: contracten waarin het recht op ontginning werd vastgelegd. Na het ontginnen en het geschikt maken van de grond voor landbouw en bebouwing, kregen de 'copers' ook het recht belasting te innen. Ook regelden ze rechtspraak en bestuur. De eenheden die ontstonden werden "Gerechten" genoemd. Maartensdijk ontstond uit de gerechten: Oostveen, Herverskop, Overdevecht, Achttienhoven en Westbroek.