Door het lege heidegebied tussen Amersfoort en Utrecht liep al sinds de middeleeuwen een weg. In het midden van de zeventiende eeuw besloten de Staten van Utrecht dat er een nieuwe, brede verbinding zou moeten worden aangelegd. De strijd met Spanje was voorbij, de economie bood positieve vooruitzichten. De stad Utrecht wenste al jaren een goede verbinding met de Eem, Amersfoort stond vierkant achter een nieuwe weg. Deze zou niet alleen een verkeersader worden, maar ook zouden langs de verbinding buitenplaatsen worden aangelegd. Zo werd het landschap verfraaid, de woeste gronden ontgonnen en zouden rijke investeerders naar de streek worden gelokt.
Er werd een kaarsrecht tracé uitgezet, gebruik makend van de bestaande hoogteverschillen. De weg werd voor die tijd enorm breed, meer dan zestig meter. Gunstige belastingmaatregelen moesten mensen lokken om in de uitgezette kavels huizen te bouwen. Jasper Schade, raadslid uit Utrecht, bouwde als eerste de buitenplaats Zandbergen. De gehoopte navolgers kwamen niet: er brak oorlog uit, de economie begon te kwakkelen en zeker na het Rampjaar 1672 sloeg de stemming om. Daarnaast bleek de weg koud en winderig in de winter en stoffig in de zomer.
De weg werd al met al dus niet een tweede lustwarande, maar bleef wel een belangrijke verbindingsweg tussen de twee grootste steden in het Sticht. In de negentiende eeuw werd de weg verhard en was hij omzoomd door bomen. De kosten voor de verharding kwamen uit tolgelden. Het omringende landschap was toen nog steeds vooral woest: veel heide en zand en er woonden nauwelijks mensen. Bij de herberg bij Huis ter Heide was een kleine nederzetting ontstaan, waar ook een eigen kerkje werd gesticht.
In de loop van de tijd werd veel bos aangeplant op de Utrechtse Heuvelrug, met als gevolg dat de wegh der weegen nu hoofdzakelijk door het groen loopt. In de twintigste eeuw paste men de verbinding aan op het autoverkeer, maar door de aanleg van de snelweg A28 werd het weer rustiger op de Amersfoortsestraatweg.