In 1455 ging het St. Aagtenconvent over naar de kloosterregel van Augustinus. In 1469 werd dit voorbeeld gevolgd door de nonnen van het St. Barbaraconvent. De overgang betekende dat de zusters als echte nonnen in afzondering leefden en aan strenge regels onderhevig waren. Zo mochten ze geen bezit hebben, dienden ze in vrede en gebed samen te leven en gehoorzaam te zijn. De Moderne Devoten hadden zich nog onder de bevolking begeven en deden vaak aan liefdadigheid of onderwijs. De nonnen in deze kloosters hadden alleen van achter een traliewerk contact met de buitenwereld. Hun leven speelde zich af binnen de kloostermuren, in een bestaan van werken en bidden. Zelfverloochening en boetvaardigheid, gepaard aan grote godsvrucht was het ideaal.