Het was niet van weelde dat de boer 's avonds en in de winter, wanneer er geen werk was op het land, achter het weefgetouw kroop om de garens, die door vrouw en kinderen van het zelf verbouwde vlas waren gesponnen, tot linnen te weven. Deze huisnijverheid werd beoefend om de karige inkomsten aan te vullen. De geweven doeken werden op grote grasvelden gelegd om te bleken. Door de combinatie van zon en besprenkeling met water kreeg het linnen de witte kleur. In Ootmarsum herinnert de straatnaam Bleekstraat aan de aldaar gelegen bleek. In 1753 nam het stadsbestuur van Ootmarsum het voorstel van Jurrien Drogner aan om een werkhuis te stichten, waarin de kinderen van armen konden spinnen. Een geheel vrijwillige keuze was dit niet, want wie dit werk weigerde, kreeg geen verlof meer om te bedelen en kon op geen enkele ondersteuning rekenen.
N.V. Twentsche Damast
Geleidelijk aan gingen de boeren met hun gezinsleden in opdracht werken. Geregeld kwamen handelaren langs die het garen en doek opkochten. De handelaren breidden hun afzetmarkt steeds verder uit en verkochten de textielproducten zowel in eigen land als in het buitenland. Daardoor ontstond behoefte aan meer productie en werden er in Twente fabriekjes opgericht. In Ootmarsum waren diverse kleine weverijen, zoals Fa. Kock, Bloemen en Co., Dannenburg en Staverman. Maar de bekendste was van de familie S. Bendien en Zonen, sinds 1813 gevestigd aan de Denekamperstraat. Sinds 1835 was er een weefschool aan verbonden. Bij de bouw van een nieuwe fabriek in 1860 werd de eerste stoommachine aangeschaft waarmee de overgang gemaakt werd van handweven met de smietspoel naar machinaal weven met de snelspoel. Het familiebedrijf werd in 1892 omgezet in een naamloze vennootschap: N.V. Twentsche Damast-, Linnen- en Katoenfabriek voorheen S. Bendien en Zonen. Alfred Bendien, een nazaat van de oprichter, werd in 1893 benoemd tot technisch directeur. Het waren moeilijke tijden. Sommige wevers werkten 's zomers op het land en verschenen dan niet op de fabriek; ook stuurde Bendien, als de opdrachten uitbleven, mensen zonder meer naar huis. De werkomstandigheden waren allesbehalve optimaal. Eind 19de eeuw moesten de arbeiders zelf de petroleumlampen schoonhouden: bij verzuim kregen ze een boete van 10 cent. Als een lampenglas brak, moest de arbeider bij zijn werkgever een nieuw lampenglas kopen voor 15 cent, terwijl zijn uurloon slechts 25 cent bedroeg!
Welvaart en tegenslag
De fabriek kende goede en slechte tijden. In 1927 werd het aantal weefgetouwen nog uitgebreid, maar in de crisisjaren en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden deze voor een deel stilgelegd. In slechte tijden werden de lonen diverse keren verlaagd. Het bedrijf kwam in 1944 in handen van H. Ten Cate Hzn. en Co. te Almelo, die in 1957 fuseerde met de Koninklijke Stoomweverij Nijverdal onder de naam: Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal Ten Cate N.V. Rond 1962 ging de fabriek beter draaien. Er werd zelfs een grote kantine gebouwd aan de Laagsestraat, waarvan ook verenigingen in Ootmarsum gretig gebruik maakten. In 1972 waren er bij "de Damast" tachtig werknemers in dienst onder wie veertien Turken. In de nacht van 26 op 27 oktober van dat jaar brandde een groot deel van de fabriek af. Er werd een nieuwe hal gebouwd, maar daarna ging het geleidelijk bergafwaarts. In 1974 kwam het confectiewerk stil te liggen. In 1988 werd het 175-jarig bestaan nog luisterrijk gevierd met een groot vuurwerk en de aanbieding van het beeld De Poaskearls op het Kerkplein. Maar in 1995 viel het doek, toen G. Steinmeijer de fabriek opkocht en alle machines overbracht naar Losser. Het personeel ging mee.
Andere vormen van industrie
Hoewel in de textielindustrie de meeste fabrieksarbeiders
werkzaam waren, mag ook de tabaksindustrie van Ootmarsum niet
onvermeld blijven. Aanvankelijk bestond de tabaksfabricage uit het
maken van sigaren. Dit gebeurde in de 19de eeuw op kleine schaal en
veelal thuis. Later werden kleine bedrijfjes gesticht. Rond 1900
waren er in dit ambacht 80 mensen werkzaam. Van de zes
sigarenfabrikanten die Ootmarsum ooit telde, bleef alleen
tabaksfabriek Heupink en Bloemen tot op heden voortbestaan. Deze
behoort thans tot de grotere werkgevers van onze stad.
Een zeer oude en inmiddels verdwenen industrie is het tichelwerk
of de steenfabricage, waarvan al in 1661 sprake is. Steenfabriek
Scholten, gevestigd op de flank van de Kuiperberg, produceerde nog
tot 1968 bakstenen. Door verminderde vraag moest dit bedrijf de
productie beëindigen. Als vestigingsplaats voor industrie heeft
Ootmarsum zich niet op de kaart kunnen zetten, maar in de
toerisme-industrie heeft de stad zich des te beter kunnen
profileren.