Op woensdag 25 april 1951 arriveerden in Staphorst vier autobussen met in totaal 21 Ambonese gezinnen, enkele dagen later gevolgd door nog eens 63 andere. Zo telde de gemeente binnen een week in totaal 400 nieuwe inwoners. Ze werden ondergebracht in zeven groen geschilderde barakken en twee plaatijzeren loodsen die van het Amerikaanse leger waren overgenomen. Deze onder-komens stonden in Beugelen. 3 jaar later kwamen er nog eens ruim twintig gezinnen aan, in totaal bijna 170 personen. Zij werden gehuisvest in Kamp Conrad en troffen het duidelijk minder goed met de woonomstandigheden: ze werden gehuisvest in barakken van slechte kwaliteit.
Voor een tijdelijk verblijf
De nieuwkomers hadden een lange reis van zeker 12.000 kilometer, maar in veel gevallen nog meer, achter de rug. Zij brachten een bijzondere geschiedenis met zich mee, evenals hun ruim 12.000 landgenoten die in 1951 en 1952 vanuit Indonesië, het voormalige Nederlands-Indië, naar Nederland kwamen. Ze waren afkomstig van de Zuid-Molukken, een eilandengroep in Oost-Indonesië. Veel mannen binnen deze bevolkingsgroep hadden gediend in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Ze weigerden zich onder het gezag van Indonesië te plaatsen, nadat Nederland de soevereiniteit van dit land in december 1949 had erkend. De Molukkers streefden namelijk een eigen republiek na, de Republik Maluku Selatan (RMS). Met de opheffing van het KNIL, in 1950, kwam de Nederlandse regering voor een probleem te staan, omdat de Molukse KNIL-militairen wilden terugkeren naar de Molukken. Maar dat werd hun door de Indonesische regering, die vreesde voor een politieke strijd, niet toegestaan. Nóch de Nederlandse, nóch de Indonesische regering vond een directe oplossing voor het probleem en daarom werden de Molukkers, bij wijze van laatste uitweg, met hun familie naar Nederland verscheept. Voor een tijdelijk verblijf, zo was de bedoeling.
Moeizame gewenning
Al vóór de komst van de eerste gezinnen in 1951 waren in Staphorst, IJhorst, Meppel en De Wijk comités actief met het inzamelen van allerlei goederen en geld voor de Ambonezen. Zij stonden immers "bekend om hun trouw aan Nederland en het vorstenhuis", schreef de Meppeler Courant op 16 april 1951, en zij hadden daarom huis en erf moeten verlaten "met achterlating van praktisch alles." Het was wennen in Nederland, in Staphorst en Rouveen. De gedachte aan een terugkeer was nog volop aanwezig, de verveling sloeg toe en er ontstonden onderlinge spanningen door politieke, religieuze en etnische tegenstellingen. De bewoners van Kamp Beugelen en die van Kamp Conrad leefden elk in hun eigen wereld. De onderlinge tegenstellingen kwamen ook elders in Nederland tot uiting. Langzamerhand, niet zelden tegen wil en dank, raakten de Ambonezen georiënteerd op de Nederlandse samenleving. De kinderen kregen in het begin nog les in het kamp, maar gingen later gewoon naar de lagere en de middelbare school. Winkeliers en Ambonezen wisten elkaar te vinden. Ambonese jongens en mannen vonden een plaats op de arbeidsmarkt. Sommigen bleken goede voetballers te zijn en werden graag geaccepteerd als lid bij de plaatselijke voetbalclub. Ondertussen werd duidelijk dat het tijdelijk verblijf in het kleine, koude en kale Nederland wel eens permanent kon worden. In het begin van de jaren zestig verhuisden de eerste Molukkers vanuit de kampen, ook naar andere plaatsen in het land. Lang niet altijd zonder moeilijkheden. Bijna 60 jaar na de komst van de eerste Molukkers groeiden in Nederland derde en vierde generaties op. Ook binnen de gemeente Staphorst.