Eerste vrouwelijke minister
Marga Klompé wordt geboren in Arnhem, in een katholiek gezin dat het niet breed heeft. Vanwege haar talenten mag zij als enige van de vijf kinderen doorstuderen; ze promoveert in de wis- en natuurkunde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is ze koerierster voor het verzet. Als er in 1944 in Arnhem gevochten wordt, coördineert ze de medische en voedselhulp aan vele gevluchte burgers en is ze betrokken bij de evacuatie van de stad. Na de bevrijding helpt ze er het openbare leven weer op gang te brengen.
Direct na de oorlog wordt ze politiek actief. Ze stoort zich eraan dat haar partij, de Katholieke Volkspartij, geen vrouwelijke parlementariërs heeft. In 1948 wordt ze gekozen in de Tweede Kamer en in 1952 wordt ze de eerste vrouwelijke parlementariër voor de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de voorloper van de Europese Unie. In 1956 wordt ze de eerste vrouwelijke minister in de Nederlandse geschiedenis. Ze krijgt het departement Maatschappelijk Werk in het kabinet-Drees IV.
Verzorgingsstaat
In de kabinetten-Drees (1948-1958) komt een aantal belangrijke wetten tot stand. Iedereen vanaf 65 jaar krijgt een ouderdomsuitkering. Mede dankzij Tweede Kamerlid Corry Tendeloo wordt de regel van handelingsonbekwaamheid afgeschaft, waardoor getrouwde vrouwen voortaan zonder toestemming van hun man beslissingen mogen nemen over geldzaken, werk en de opvoeding van de kinderen. Veel uitbreidingen van de verzorgingsstaat krijgen in Nederland pas in de jaren zestig vorm – later dan de meeste andere West-Europese landen – als de welvaart toeneemt en de overheid meer geld kan besteden.
Klompé is een belangrijke aanjager van deze ontwikkeling. Nederlandse senioren leven vaak in ‘rusthuizen’ onder slechte omstandigheden. Onder Klompés leiding komt er een wet met strenge regels voor deze tehuizen. Ook voert ze in 1965 de Algemene bijstandswet (Abw) in. Mensen die niet goed in hun levensonderhoud kunnen voorzien, worden tot dan toe geholpen door maatschappelijke organisaties of familie. Maar als dat niet voldoende is moet de overheid inspringen, vindt Klompé. De Abw vult aan met een overheidsuitkering. Bijstand ontvangen is met deze wet geen liefdadigheid meer, maar een recht. Het wordt voor armere Nederlanders nu gemakkelijker om zelfstandig te leven.
Laatste jaren
Haar partij noemt haar als mogelijke minister-president als er in 1967 een nieuw kabinet moet komen. Daar bedankt ze voor. Het land is ‘nog niet rijp’ voor een vrouwelijke premier, denkt ze. Van 1967 tot 1971, in het kabinet-De Jong, is ze wel weer minister. In deze revolutionaire jaren treedt ze begripvol op tegenover activisten die snelle veranderingen in de samenleving willen zien. In 1971 wordt Marga Klompé als eerste vrouw minister van staat: een eretitel die het staatshoofd verleent aan voormalige politici die zich op bestuurlijk gebied buitengewoon verdienstelijk hebben gemaakt. Ze beëindigt daarmee haar politieke carrière en gaat zich volledig inzetten voor de Rooms-Katholieke Kerk. Ondanks een ernstige ziekte waar ze sinds de jaren tachtig aan lijdt, blijft ze zo veel mogelijk doorwerken, tot haar dood in 1986.
Erfenis
De basis van de verzorgingsstaat waaraan Marga Klompé meebouwt, blijft voortbestaan als onderdeel van het socialezekerheidsstelsel. Nederland begint, net als andere West-Europese landen, vanaf de jaren tachtig op de sociale voorzieningen te bezuinigen. Uiteindelijk is de Algemene bijstandswet vervangen. De overheid eist nu de actieve deelname van burgers aan arbeid of onderwijs voordat ze in aanmerking komen voor bijstand. Zo blijft de verzorgingsstaat in beweging.