Boskoop kent een aantal unieke beroepen dat nergens anders ter wereld is terug te vinden: kasbazen en bomenzoekers. En dan heb je ook nog de tuinchefs of meesterknechten, kwekers aan land en reizende handelaren. De boomkwekerij verklaart.
In zijn boek ‘Boskoop, vijf eeuwen boomkwekerij’ maakt Aart Vuyk sr, één van Boskoops belangrijkste choniqueurs, een schets van ‘de werkers in het kwekersbedrijf’ in 1966. Vuyk, zelf kweker en handelaar begint met ‘Onze werknemers’. Volgens Vuyk wordt er redelijk betaald, is de zaterdag vrij en ‘des zomers komen zij ’s morgens in de tuin als de zon al enige uren aan de hemel staat, dat is niet slecht voort een agrariër’. Ook is er een behoorlijke vakantieregeling ‘terwijl de mensen vroeger als een gunst hoogstens één of twee vrije dagen kregen’.
Veel aandacht besteedt de auteur aan ‘het kaderpersoneel’. En dan met name aan twee typisch Boskoopse beroepen die in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden: die van kasbaas en die van bomenzoeker.
De ‘kasbaas’
Volgens Vuyk was de ‘kasbaas’ de meesterknecht in de vermeerdering. De kas was zijn domein. Iedereen die daar werkte, volgde zijn instructies. Kasbazen hadden en hebben een verantwoordelijk positie. Zij voeren onder andere de regie over het vermeerderen van plantjes. Dan hebben we het over zetten en enten, occuleren en stekken. Deze begrippen worden in een apart venster beschreven. Daar leggen Cor Streng en Dick de Bruijn op beeld uit hoe dat in z’n werk gaat.
Kasbazen zijn ook verantwoordelijk voor de verzorging van de nieuwe aanwas. Zeker in het begin is deze nog kwetsbaar. Dan moet er op tijd worden gelucht of juist gestookt, schermen moeten worden opgerold of juist worden uitgerold. Vandaag de dag gaat er veel automatisch, maar nog altijd leeft de kasbaas met het weer. Zijn blik is dan ook altijd, 24 uur per dag 7 dagen in de week, op de lucht gericht. Wat gaat het weer doen?
De ‘tuinchef’ of ‘meesterkecht’
Als de ‘patroon’ op reis moest, dan werd de leiding over de kwekerij overgelaten aan de ‘tuinchef’ of ‘meesterknecht’. Dat was meestal een wat oudere knecht, gepokt en gemazeld op de kwekerij, die precies wist wat er moest gebeuren. Hij kreeg voor deze verantwoordelijke positie natuurlijk ook wat meer betaald.
De ‘bomenzoeker’
In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond er een typisch Boskoop beroep. Het is nergens in Nederland, in geen enkel beroep terug te vinden: de bomenzoeker.
Bomen zoeken in Boskoop? Dat moet niet al te moeilijk zijn in een dorp vol met bomen. Dit is een logische eerste als je deze term hoort. Niets is minder waar. De bomenzoeker is altijd op zoek naar de juiste bomen, van de juiste grootte, van de juiste kwaliteit voor de juiste prijs.
De Agrarische Encyclopedie bevestigt de Boskoopse oorsprong van het beroep ‘bomenzoeker’. De Bomenzoeker is, volgens de encyclopedie: de naam voor de knecht van een handelskweker in Boskoop die speciaal belast is met het inkopen van planten, die de handelaar niet uit eigen bedrijf kan leveren. Deze worden bij de kweker aan land (kleine kweker) gekocht. Voor dit werk is veel vakkennis vereist, zowel ter beoordeling van kwaliteit als van soortechtheid.
De bomenzoeker zorgde dat hij wist wat er bij de kwekers op de tuinen stond. Dan deed hij door het grootste deel van het jaar de kwekers te bezoeken. Niet allemaal, want zowel kwekers als bomenzoekers hadden hun favorieten. Bij die bezoekjes werden vaak al afspraken gemaakt over aantallen en prijs.
Leverkaarten en ‘afroepen’
Als de handelaar waarvoor hij werkte in binnen- en buitenland planten had verkocht, dan werden er ‘zoeklijsten’ gemaakt. Met die lijsten in de binnenzak ging de bomenzoeker vervolgens de kwekerijen weer af om de koop te bezegelen. Het was vervolgens wachten op het moment dat de bomen geleverd moesten worden. Pas dan werden ze via een leverkaart ‘afgeroepen’.
De juiste prijs voor een boom was belangrijk. ‘Ik was op pad met de portemonnee van de baas. Als bomenzoeker bepaal je met de inkoopprijs, toch ook voor een groot deel de verkoopprijs en dus de marge voor de handelaar”, aldus een bomenzoeker.
Lange leren jas en pothelm
Volgens Vuyk deden de jonge(re) bomenzoeker hun werk per fiets, maar er waren ook nog enige ouderen die niet konden fietsen en die te voet, voorzien van een wandelstok’, hun ‘bomen zochten’. Later verplaatsten zich meestal op de fiets of op de brommer. Oudere Boskopers kunnen zich de mannen (het waren altijd mannen) op hun bromfiets nog wel herinneren. Lange leren jas aan, pothelm op, soms een sigaret of sigaar in de mond. De jas hoorde bij het beroep en werd verstrekt door ‘de baas’.
‘Reizende handelaren’ of ‘reizigers’
De handel in Boskoop was ‘binnenlands’ of ‘op het buitenland. Binnenlandse handelaren reisden heel Nederland rond om bij gemeenten, tuincentra en andere tussenhandelaren en collega’s hun bomen en planten te slijten. De exporteurs of reizigers deden dit in het buitenland. Boskoopse exporteurs hebben veel zaken gedaan met Duitsland en Engeland, maar tegenwoordig gaan Boskoopse bomen en planten de hele wereld over.
De eerste handelaar op Engeland was Pieter van Brakel. Toen eind 18de eeuw de vierde Engels-Nederlandse oorlog uitbrak, had hij een probleem. Dit probeerde hij op inventieve èn criminele wijze op te lossen. Zie hiervoor het venster ‘Boskoops meest beruchte boef’.
‘Kwekers aan land’
Het venster over het Boskoopse dialect heeft als kop ‘Joh, wat is het fain om vor je aige te sain’. Kwekers aan land zijn ‘vor hun aigu’. Ze hebben een eigen bedrijf, dus. Lange dagen, hard werken, de hele dag ‘met je poten in de grond’.
Traditioneel kweekten de kleinere kwekers op een stuk tuin van 1,5 tot 2 twee hectare een relatief groot assortiment bomen en planten. Tegenwoordig zijn er nog maar weinig kwekers met zoveel soorten op een groene ‘postzegel’.
De kwekers aan land hebben door hun vakmanschap, brede assortiment en hun productie de basis gelegd voor de naam van sierteeltcentrum Boskoop.