De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de Limes, de grens van het toenmalige Romeinse Rijk. Deze loopt dwars door Nederland van Katwijk naar Nijmegen en volgt de loop van de Rijn. De Limes is echter veel langer en loopt van Engeland via de Rijn en de Donau naar de Zwarte Zee en vervolgens in het oosten langs de Eufraat en in het zuiden tot aan de Sahara.
De komst van de Romeinen betekende het einde van de prehistorie in deze streken. Vanaf dat moment zijn er geschreven bronnen die vertellen over de bewoners van toen. Zij gingen opeens deel uitmaken van een hoog ontwikkelde beschaving.
(Zie afbeelding 2.1.).
Leven tussen twee castella (Zie afbeelding 2.2.)
In het jaar 47 besloot keizer Claudius de Rijn tot noordgrens van zijn rijk te maken. Al kort voor de jaartelling bereikten de Romeinen het leefgebied van de Bataven en de Cananefaten, deze laatsten bewoonden ons gebied. In het jaar 19 na Chr. liet keizer Augustus deze streek inlijven. Het werd onderdeel van de provincie Germania Inferior.
De Romeinse aanwezigheid had een zwaar militair karakter. In het hele gebied van het huidige Nederland woonden in die tijd 150.000 tot 200.000 mensen, van wie zeker de helft rond de Limes. In het gebied van het huidige Zuid-Holland een paar honderd. Daarbij kwamen geruime tijd ook zo’n 10.000 Romeinse militairen, verspreid over ongeveer twintig forten. In deze streek stonden er wel vijf: Lugdunum (Katwijk), Praetorium Agrippinae (Valkenburg), Matilo (Leiden), Albaniana (Alphen) en Nigrum Pullum (Zwammerdam). Vanuit die forten werd de nieuwe rijksgrens verdedigd. Hazerswoude en Koudekerk liggen tussen het castellum bij Roomburg in Leiden en dat in Alphen langs de heirbaan, een geplaveide weg ongeveer waar nu de (Hoge) Rijndijk ligt. Op zicht-afstand van elkaar stonden wachttorens. Ook de Rijn was heel belangrijk voor het vervoer van troepen en voorraden. Vervoer over water was goedkoper en gaf minder breukschade.
Voor de aanleg van castella, heirbanen en aanlegsteigers werd hout uit de omgeving gebruikt. Het zal veel tijd hebben gekost voordat de natuur zich hersteld had.
In Romeinse dienst (Zie afbeelding 2.3.)
Het Romeinse leger in deze provincie telde wel vier legioenen en meerdere hulptroepen. Daar leverden de Cananefaten jaarlijks één cohort, 24 man voor en de Bataven tien infanterie eenheden van 240 man. Tot de Bataafse opstand in 67 stonden die eenheden onder leiding van de eigen adel. De Cananefatische ruitereenheden dienden ver weg, in het Donaugebied. Een enkele vrouw vergezelde haar man. De meesten bleven thuis. Zij zorgden voor het huishouden, de boerderij en de financiën. Zowel mannen als vrouwen leerden Latijn lezen en schrijven. Dat hadden zij nodig om in contact te blijven over huis en haard. De mannen bleven 25 jaar in dienst. Daarna konden ze Romeins burger worden. Hun zonen konden dan in het Romeinse legioen dienen.
Land van Friezen en Cananefaten (Zie afbeelding 2.4.)
Het maakte uit of je ten noorden of ten zuiden van de Rijn woonde. De mensen ten zuiden, de Cananefaten, vielen direct onder Romeins gezag. De mannen maakten al gauw deel uit de hulptroepen in dienst van het Romeinse leger. Cananefatische ruitereenheden waren uiteindelijk overal in het Romeinse Rijk te vinden.
Ten noorden van de Rijn, daar waar over het algemeen de Friezen woonden, stelden de Romeinen direct langs de Limes een bewoningsvrije zone in van enkele kilometers. Mogelijk vestigden de boeren zich op de zuidelijke oever van de Rijn, binnen het gebied van de Cananefaten. Na de eerste eeuw veranderde de situatie weer aangezien er nederzettingen in het noordelijke gebied bekend zijn. Zowel in Hazerswoude als in Koudekerk zijn vondsten als aardewerkscherven, sieraden en dierenbotten uit de Romeinse tijd, maar die vertellen te weinig over hoe het feitelijk was. De Limes was hier geen hermetisch afgesloten grens. Er werd gehandeld met de Friezen en ook zij namen dienst bij de hulptroepen.
In Koudekerk zullen kleinvee en trekdieren geweid zijn voor de militairen in Albaniana. Wellicht stond er hier en daar een boerderij, net als in Hazerswoude. De vondst van een bronzen beeldje van een moedergodin uit de 3e eeuw suggereert dat.
Grote sprong voorwaarts (Zie afbeeldingen 2.5. en 2.6.)
De komst van de Romeinen zorgde ervoor dat de plaatselijke bevolking in korte tijd een enorme ontwikkeling moest doormaken. De Cananefaten leefden in stammenverband. Zij voorzagen in hun onderhoud door landbouw en veeteelt gericht op de eigen behoefte. De Romeinen legden op de stammenstructuur een nieuwe bestuurslaag. Zij verdeelden het Rijngebied in districten, bouwden forten, havens, wegen, tempels, badhuizen, pannenbakkerijen en boerenbedrijven met villa’s. Deze waren de voorlopers van de hedendaagse boerderijen. Een van ‘s lands eerste steden is Voorburg. Daarnaast legden de Romeinen de basis voor de rechtspraak, voerden ze de tegenwoordige kalender in en introduceerden ze muntgeld en standaardmaten.
De contacten tussen Romeinen en plaatselijke bewoners waren intensief en langdurig waardoor de Cananefaten en Friezen deze Romeinse gebruiken ten dele overnamen en nieuwe gewoontes ontwikkelden. Zo werden er Romeinse kledingstukken gedragen als de mantel die met een fibula (zie het beeldmerk) dicht werd gehouden.
Katten, olijven en tamme kastanjes
De komst van de Romeinen heeft ons letterlijk veel gebracht: katten, bepaalde hondensoorten, geiten, kippen, ganzen en eenden. Romeinen waren gek op varkensvlees en daarom werd het varken ook hier populair. Romeinen aten ook graag noten en zo deden de tamme kastanje en de okkernoot hun intrede in onze streken. Ook veranderden de graansoorten die de boeren hier verbouwden. Per boot werden vaten wijn, olijfolie, perziken en druiven aangevoerd. De Romeinen kenden aardewerk dat op draaischijven gemaakt en in hete ovens gebakken werd. Ook inheemse vrouwen gingen bijvoorbeeld wrijfschalen gebruiken waarmee de kruiden werden fijngemaakt. Ook glazen sieraden, drinkglazen en schalen was zeer geliefd. Met de boten kwamen ook katten en bepaalde hondensoorten mee die tot dan toe hier onbekend waren.
Vrouwen en achtergebleven mannen verhandelden hun landbouwproducten als wol, huiden, kaas, bier eieren, kaas en graan. Onderling werd er meestal geruild maar soldaten betaalden met kleine muntjes. Die had men weer nodig om de belastingen te kunnen betalen voor zover dat niet in natura of in diensten werd verrekend.
Terug in de onbekendheid
Het Romeinse Rijk was in de 2e eeuw het omvangrijkst. Rond 270 smolt de Romeinse controle over de Rijngrens weg door voortdurende invallen van andere stammen. De Romeinen trokken zich terug achter de Maasgrens. Deze werd in de 4e eeuw ook verlaten. Alleen de Rijn was nog van belang als vaarroute naar Engeland.
Waarschijnlijk waren de 500 soldaten van het castellum in Albaniana al eerder dan 270 vertrokken. Er zijn na de 3e eeuw geen vondsten bekend. Met het vertrek van de Romeinen verdwenen ook de toenmalige geschiedschrijvers uit dit gebied.