Op 16 november 1893 werd er in Oldenzaal vergaderd over de
aanleg van een tramlijn van Oldenzaal over Losser naar Gronau. De
aanwezige heren, onder wie burgemeester Warnaars van Losser,
stelden zich samen garant voor de kosten van opmeting en tekening
van de spoorlijn. Aan de vergadering waren al de nodige
voorbereidingen voorafgegaan, want nog geen maand later stelde het
gemeentebestuur van Losser de voorwaarden vast voor de concessie
die nodig is om "rails in de wegen der gemeente Losser te mogen
leggen". In 1896 werd het initiatief overgedragen aan de in dat
jaar opgerichte NV Nederlandsch-Westfaalsche
Stoomtram-Maatschappij.
In 1900 waren alle benodigde concessies verkregen en toen begin
1901 ook het onteigeningsrecht was verleend, kon met de verwerving
van gronden worden begonnen. In juni 1902 was de bouw van de
stationsgebouwen in Losser en in Glane al klaar en er werd druk
gewerkt aan de aanleg van de "baan". Op 18 juli 1903 vond de
feestelijke opening plaats.
Commercieel werd de exploitatie niet direct een groot succes. Tot
1913 ontvingen aandeelhouders geen of slechts een matig dividend en
daarna gooide de Eerste Wereldoorlog roet in het eten. De grenzen
gingen dicht, waardoor ook het arbeidersvervoer naar Gronau kwam
stil te liggen. Maar 1920 en 1921 zijn topjaren en daarna blijft
het rendement redelijk, met nog een uitschieter naar boven in 1929.
Het is niet onmogelijk dat die goede resultaten mede het gevolg
waren van de komst van twee belangrijke nieuwe klanten in Losser:
de textielfabriek van Van Heek en de melkfabriek "Dinkelland".
Het einde van het reizigersvervoer
Na 1931 ging het snel bergafwaarts met de resultaten. De fiets
en de autobus waren geduchte concurrenten geworden. Door de grote
economische crisis na de "beurskrach" van 1929 zakte het vervoer op
de lijn steeds verder in. Per 1 januari 1936 werd daarom de
reizigersdienst gestaakt.
Een echte spoorlijn
Overigens was er al veel eerder op Lossers grondgebied een
"echte" spoorlijn aangelegd. In Twente, waar de textielindustrie na
de afsplitsing van Belgie in 1830 nieuwe impulsen had gekregen, was
brandstof nodig voor de stoommachines. Brandstof in de vorm van
kolen.
Er waren drie mijngebieden die in aanmerking kwamen om van daaruit
kolen naar Twente te vervoeren: Engeland, Roergebied en
Ibbenbüren. Vervoer over rails bleek het goedkoopste te zijn. De
Oldenzaalse textielfabrikanten H.P. Gelderman en C.T. Stork namen,
samen met de burgemeester van Oldenzaal en Losser C.W. Eekhout, het
initiatief om een spoorverbinding tussen Salzbergen en Almelo tot
stand te brengen. In 1862 werd de NV Spoorwegmij Almelo-Salzbergen
opgericht. Met Pinksteren 1862 werd met de uitvoering van de
werkzaamheden begonnen bij de Koppelboer. Hier werd het tracé tot
een diepte van circa 10 m ingegraven. Overigens was het tracé van
de spoordijk zodanig uitgezet dat geen enkel stuk land van een
fabrikant werd doorsneden. Het werk werd handmatig uitgevoerd;
hiervoor werden polderjongens uit de omgeving ingehuurd. Ruim
1.800, meest potige jongelui, die op het avontuur afkwamen werkten
drie jaar lang aan de spoorlijn. Pastoor Geerdink uit de Lutte
waarschuwde in zijn preken de jonge vrouwen voor deze
polderjongens.
Op 18 oktober 1865 werd de spoorlijn officieel in gebruik genomen.
De totale lengte van de spoorlijn bedroeg 55 km, waarvan 22 km op
Duits gebied.
De "spokenkieker" Haman had het reeds jaren tevoren gezien en
vertelde: "Komende van den Kristenhuze in 't Nijeveld en als een
vuuruitbrakend monster zonder paarden voortrollend."
Het tracé van het baanvak werd uitgegraven voor de aanleg van een
dubbel spoor. In eerste instantie werd een enkel spoorlijn
aangelegd. In 1912 werd de tweede lijn aangelegd.
Omdat het station Oldenzaal op het grondgebied van de gemeente
Losser lag, werd in 1876 een grenswijziging doorgevoerd. Het gebied
rondom het station werd aan de gemeente Oldenzaal toegevoegd.
In 1951 werd het Nederlandse gedeelte, Almelo-Oldenzaal, van de
spoorlijn geëlektrificeerd, in 1976 volgde de elektrificatie van
het gedeelte Oldenzaal‒Bentheim.