De rijke historie en het belang van onze omgeving blijkt onder meer uit het feit dat er maar liefst drie kernen in de Hof van Twente, te weten Delden, Diepenheim en Goor, beschikken over stadsrechten.
Goor
Goor is de plaats met de oudste stadsrechten en verkreeg die in 1263 van de toenmalige landsheer, bisschop Hendrik van Utrecht. Die rechten werden verleend vóór de feitelijke ontwikkeling van de stad, om de gewenste ontwikkeling te stimuleren. De landsheer zal er ook zeer aan gehecht hebben dat de bij het Schild gelegen borg goed te verdedigen zou zijn tegen vijanden. Om de "Olde Stad", nabij de huidige Hofkerk, werd een gracht met twee poorten en om de "Nije Stad", het Schild, werd een gracht met houthagen en drie poorten met bruggen aangelegd. Ten noorden van de "Nije Stad" werd bovendien een rondeel opgericht. Door de situering van dit rondeel kon met afweergeschut de havezate Heeckeren worden verdedigd en kon het ook bescherming bieden aan de bewoners van de "Nije Stad" ingeval de vijand uit het noorden kwam. De stadsrechten, maar vooral de plichten, die Goor verkreeg waren vrijwel gelijk aan die welke golden voor moederstad Deventer. Veel van de 86 stadsrechtartikelen waren gewijd aan brandveiligheid, maar ook aan kleine wetsovertredingen. Grote overtredingen en ernstige delicten werden voorgelegd aan de drost of schout. De burgemeesters, schepenen en gemeenslieden hielden rechtszitting op de maandagen. Als een Goorse burger zich tekort voelde gedaan door de lokale bestuurders kon hij "in hoger beroep gaan" bij de Deventer magistraat.
Delden
De Deldense gemeenschap komen we reeds tegen in een oorkonde uit
1322, waarin schepenen en gemeente van Delden verklaren, dat zij
hun huizen en woningen hebben overgebracht van de "villa" Delden
naar de onlangs omgrachte plaatse "Nye Delden". De Utrechts
bisschop Frederik van Sierk verklaarde dat de inwoners van Delden
hun bestaande voorrechten en vrijheden ook in hun nieuw omgrachte
plaats zouden behouden. Enkele jaren later werden die rechten
uitgebreid en kreeg Delden op 26 juni 1333 van de Utrechtse
bisschop Johan van Diest stadsrechten "in allen manieren als hefft
onsse Stadt van Aldenzele", dus dezelfde rechten en plichten als
Oldenzaal.
Als beloning voor hun inspanningen voor de nieuwe
stadsontwikkeling, ontvingen de burgers van Delden in 1404 van
Frederik van Blankheim, bisschop van Utrecht, het recht om weggeld
te heffen van buitenlandse wagens die door de stad
passeerden.
De stad Delden werd tot 1811 steeds bestuurd door een college van
zes schepenen, later burgemeesters genoemd. Jaarlijks werd het
schepencollege gekozen door vier gemeenslieden, die op hun beurt
door de Deldense burgerij werden benoemd.
Diepenheim
Ook Diepenheim wordt al vroeg als "stedeke" of stad betiteld. In de oorkonde van 1224, die gewag maakt van de tot parochie ingewijde slotkapel, wordt gesproken over het "Casteel toe Diepenheim sampt het Voorstedeke...". Voor zover bekend heeft Diepenheim officieel nooit stadsrechten gekregen. Wel schijnt de heer van Diepenheim een soort stadsrecht te hebben verstrekt. Diepenheim was tot 1331 een zelfstandige heerlijkheid, onafhankelijk van een landsheer. Het was een klein stadje met uitsluitend een militaire functie, van beperkte omvang, niet ommuurd en als verdedigingswerk enkel grachten en palissaden. Vanwege de hevige gevechten tussen de Staatse en Spaanse troepen eind 16de eeuw had het stadsbestuur van Diepenheim besloten om het archief naar een veiliger oord te brengen, in casu het kasteel Borculo. De Munsterse heerlijkheid Borculo was geen doelwit van het Spaanse dan wel Staatse leger, maar juist deze burcht werd in 1590 door brand verwoest, waarbij het archief van Diepenheim nagenoeg geheel verloren ging. Het stadsrecht werd in 1602 opnieuw op papier gezet in de vorm van het nieuwe stadsboek.