College van Borgmannen

Uniek verschijnsel in Goor en Diepenheim

Tijd van steden en staten

Borgmannen waren in de 12de en 13de eeuw leenmannen van de landheer, die in ruil voor hun militaire steun huizen, hoven of boerderijen in leen kregen en de opbrengsten van deze erven als hun inkomsten mochten beschouwen. Vermoedelijk heeft graaf Hendrik van Dale bij zijn huwelijk rond 1180 met de erfdochter van de heerlijkheid Diepenheim het instituut borgmannen vanuit Westfalen meegenomen naar deze regio. Het stadje Dale kende, evenals diverse andere stadjes rondom het bisdom Munster, al lange tijd een borgmannencollege. Voor Nederland was het echter een uniek verschijnsel. Alleen in Diepenheim, in Goor en mogelijk ook in Almelo en Vollenhove functioneerden ooit dergelijke colleges. Deze kwamen in het geval van Almelo en Vollenhove nooit tot echte ontwikkeling. Het college van borgmannen in Goor hield in 1922 op te bestaan, maar het college van borgmannen in Diepenheim bestaat nog steeds.

Borgmannen van Goor

Een bisschoppelijke goederenlijst uit 1310 maakt melding van maar liefst twintig borgmannen in Goor. Zij woonden binnen de muren van het bisschoppelijk kasteel op het Schild in Goor. Als invloedrijke edellieden zijn ze echter na de verwoesting van het kasteel in 1348 bewoners geworden van adellijke huizen in de omgeving. Van hun militaire functie, de verdediging van een kasteel, was niets overgebleven. Tot 1612 maakten zij deel uit van het Goorse stadsbestuur en komen we de aanduidingen tegen van "borchmans, borgemeister, schepen ende raedt der stadt Goer". Dat aantal werd echter geleidelijk kleiner en was in de 18de eeuw gereduceerd tot de bezitters van de huizen Heeckeren, Wegdam, Weldam, Stoevelaar, Nijenhuis en Twickel. De bezitters van Nijenhuis, gelegen in de marke Diepenheim, ontleenden de titel van borgman van Goor aan het feit dat zij in 1706 het ‒ inmiddels verdwenen ‒ borgleen Kevelham hadden verworven. De eigenaars van Twickel in de marke Delden mochten zich borgman van Goor noemen, omdat zij in 1412 het Goorse borgleen Tankink in de marke Weddehoen verwierven.

"College van Borgmannen en Burgemeesteren" van Diepenheim

Het "College van Borgmannen en Burgemeesteren" van Diepenheim bestond tot in de Franse tijd uit de eigenaren van de voormalige havezaten rondom Diepenheim, de huizen Diepenheim, Nijenhuis, Peckedam, Warmelo en Weldam en uit de zes burgemeesters. Van deze burgemeesters werden er twee benoemd door de burgerij, twee door de drost van Twente en twee door de borgmannen. Naast het recht om twee burgemeesters te benoemen hadden de heren van Diepenheim al vanaf 1224, het jaar van de afscheiding van de parochie Diepenheim van de parochie Markelo, het recht van collatie, het recht om een pastoor (vanaf de hervorming een predikant) aan te stellen. Later werd daar ook nog de benoeming van de koster en de schoolmeester aan toegevoegd.

Borgmanbekers

In de 17de eeuw namen de borgmannen het initiatief om "tot dienst van het Raedthuijs en tot hunner gedachtnisse bewaert te worden" een zilveren beker met inscriptie, de zogenaamde borgmanbekers. Negen bekers van de borgmannen van Diepenheim stammen uit de periode 1680, de tiende is in 1962 geschonken door baron de Vos van Steenwijk ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag. Een initiatief dat slechts korte tijd stand heeft gehouden, maar Goor heeft nog steeds een collectie van deze bekers in bezit, terwijl de tien bekers die de borgmannen van Diepenheim hebben nagelaten in bruikleen zijn gegeven aan het Stedelijk Museum in Enschede.

Invloed van de adel

De invloed van de adel was groot, zeker in een kleine agrarische gemeenschap als Diepenheim. Werk op de landerijen en in de huishouding van de kasteelheren verschafte hele gezinnen een broodwinning. Logisch dat de Diepenheimers zich niet bemoeiden met de benoeming van de burgemeesters. Hoe anders was het in de Goor, waar de benoeming van nieuwe burgemeesters in de 18de eeuw tot driemaal toe tot hevige strubbelingen leidde tussen de borgmannen en de burgerij. Met de grondwetswijzigingen van 1848 en 1922 werd aan de bestuurlijke en kerkelijke functie van het college van borgmannen de juridische basis ontnomen, haar lange historie ten spijt. Mede naar aanleiding hiervan hield het borgmanschap in Goor in 1922 op te bestaan De borgmannen van Diepenheim vergaderen echter nog geregeld. Ze beheren onder meer een provisorie, een fonds waaruit "ad pios usus" (ten bate van de behoeftigen) financiële steun wordt verleend.