Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het Enterveen ontgonnen. Het beekje de Elsgraven, dat de natuurlijke afwatering naar de Regge verzorgde, kon de grotere hoeveelheden water niet aan. De verantwoordelijke beheerder het Waterschap De Regge moest de Elsgraven daarom verbreden en verdiepen. Het eerste deel van deze werkzaamheden was al spoedig gerealiseerd, maar voor het laatste deel ontbrak het geld. Na het uitbreken van de economische crisis in de jaren dertig konden de werkzaamheden in het kader van de Rijkswerkverschaffing alsnog worden uitgevoerd. Gemeenten konden werklozen aanmelden om ze te werk te stellen bij deze projecten. Ook de gemeente Nijmegen meldde zich aan. 96 werklozen konden aan de slag bij het project de Elsgraven in Enter. Voor huisvesting werd gezorgd. Op 2 mei 1932 arriveerden de mannen op het station Enter en werden geleid naar het "Enter Kamp" dat even verderop was ingericht op een terrein van de gemeente achter de betonfabriek van Rohaan.
Het kampleven
's Morgens om 6 uur was het reveille in het kamp. Bij de keuken konden de bewoners koffie halen waarna men met de schop op de schouder naar de werkplek liep. Bijna niemand had ervaring met graven of zoden steken. Om 6 uur's avonds kwamen ze terug in het kamp. Er waren twee lange barakken tegenover elkaar met ieder zes vertrekken met een woon/eetkamer en een slaapkamer ingericht voor acht personen. Aan het eind lag de ontspanningsbarak annex conversatiezaal. Het warm eten moest opgehaald worden bij de keuken. Om 10 uur 's avonds moest het stil zijn. Alcohol was verboden en de arbeiders mochten het kamp niet verlaten. Bij de aanmelding was verteld dat ze f 15,‒ per week konden verdienen, maar dat viel tegen. De verlangde productie kon niet gehaald worden en de meesten kwamen niet verder dan goed f 10,‒. Dit geld werd rechtstreeks aan de gezinnen overgemaakt. Zelf kregen ze niet meer dan f 2,‒ broodgeld. Bij de bakker die iedere dag langskwam, konden ze een brood kopen en van de kok kreeg ieder een stukje boter en een stukje spek.
Wilde staking
2 weken verbleven ze in Enter en daarna mochten ze een weekend naar huis. Hier klaagden ze bij de bonden en de gemeente over het zware werk en de slechte verdiensten. Met tegenzin keerden ze terug naar Enter. Een aantal mannen stookte de rest op en de volgende dag barstte de bom. Een wilde staking brak uit en de hele groep pakte zijn boeltje en onder begeleiding van de politie gingen ze naar het station en vertrokken naar Nijmegen. De Inspectie greep hard in. De ergste raddraaiers werden uitgesloten en ontvingen geen steun meer van de gemeente. De rest kreeg een waarschuwing. Als ze zich weer misdroegen, zouden ze hetzelfde lot ondergaan. Het werk aan de Elsgraven zou daarna tot november ongestoord verlopen.