De geschiedenis van Zwartsluis begint meer dan 600 jaar geleden
met de bouw van de "Swarte Sluys". Die sluis is er niet meer. Maar
door de eeuwen heen werden vele nieuwe sluizen gebouwd. In onze
tijd laat Zwartsluis tijdens dorpsfeesten de oude tijden herleven
bij de Staphorstersluis. De "Sluzigers" lopen er dan rond in de
kleding van toen en geven demonstraties van oude ambachten die nauw
met de geschiedenis van het dorp verbonden zijn zoals touwknopen,
palingroken en het bewerken van houten scheepsonderdelen.
"Swarte Sluys", soms ook "Swerte Sluys", heet het dorp op
topografische kaarten uit de 17de eeuw. De naam verwijst naar een
sluis die kort voor 1398 werd gebouwd in een dam tussen het Zwarte
Water en het Meppelerdiep, net ten zuiden van de huidige Grote
Kolksluis. Misschien kreeg de sluis zijn naam omdat het een
duikersluis was. Die was van boven gesloten, zodat het vrij donker
was als een schipper er ‒ met gestreken mast ‒ doorheen voer.
Bij de bouw van de oude Swarte Sluys woonden er nog weinig mensen
in Zwartsluis, maar hun aantal zou snel groeien, omdat steeds meer
schepen in de haven aanlegden voor de overslag van turf. Dat trok
mensen aan die hun brood verdienden als schipper, schippersknecht,
zeilmaker, scheepstimmerman of scheepsbouwer. Deze beroepen zouden
nog lang kenmerkend zijn voor Zwartsluis.
Turf zorgt voor welvaart
In de loop der eeuwen wisselde de Swarte Sluys enkele keren
van plaats. Stormen en slecht onderhoud maakten dat de sluis vaak
niet meer bruikbaar was of zelfs helemaal wegspoelde.
Pas rond 1649 besloten de Sluzigers om een stuk zuidelijker een
nieuwe sluis te bouwen op de plek die we nu nog kennen als de
Staphorstersluis. Deze sluis was voor de scheepvaart de poort naar
het noorden. Dat had voor Zwartsluis belangrijke economische
voordelen want de schippers moesten tol betalen als ze door de
sluis wilden varen.
De turfvaart op het Meppelerdiep verliep niet altijd probleemloos.
In de buurt van Meppel was het water vaak zo ondiep dat er alleen
boten met een geringe diepgang konden varen. Pramen en zompen waren
daarvoor heel geschikt. In de buurschap Dingstede bij Meppel
laadden de schippers de turf over in grotere schepen, die daarna
doorvoeren naar de haven van Zwartsluis. Van daaruit voeren de
schippers over de Zuiderzee naar het westen van ons land, of
stroomopwaarts naar de steden langs de IJssel.
Tussen 1695 en 1800 voeren gemiddeld bijna 6.500 schepen via de
haven van Zwartsluis naar de Zuiderzee of in omgekeerde richting.
Dat was aanzienlijk meer dan vanuit bijvoorbeeld Hasselt, Kampen of
Zwolle. Bijna de helft van het totale scheepvaartverkeer in
Overijssel werd in Zwartsluis verwerkt.
Een dorp met een burgemeester
Zwartsluis was geen stad, maar een dorp. Het was een soort
lappendeken waarvan de delen onder het bestuur van verschillende
overheden vielen. De latere Fortresse of Schans en het
Buitenkwartier bijvoorbeeld, werden bestuurd door de schout van
Wanneperveen en de drost van Vollenhove. Het gebied van de Nieuwe
Sluis viel onder de hoogschout van Hasselt. Maar al was het bestuur
verdeeld, de Sluzigers waren dat niet. Ze probeerden zoveel
mogelijk de touwtjes in eigen hand te houden. Daarin slaagden ze
wonderwel, onder andere door hun bestuurders in officiële stukken
en brieven burgemeesters te noemen. Pas in 1795 werd Zwartsluis in
bestuurlijke zin één geheel. Toen pas was het dorp echt baas in
eigen huis.