Boswachterij Ommen

Lommerrijk landschap

Tijd van pruiken en revoluties

Wie aan de omgeving van Ommen denkt, ziet algauw uitgestrekte bossen voor zich met kilometers lange fietspaden en tal van tussen de bomen verscholen campings en bungalowparken. De bosrijke aanblik van het buitengebied lijkt onlosmakelijk met Ommen verbonden. Toch bestond deze streek eeuwenlang uit een overwegend kaal landschap. In 1732 beschreef een bezoeker dat je vanaf Ommen de Lemelerberg kon zien liggen. Het reisgezelschap kwam vanaf de Ommerschans, "in 't midden van vale venen en eenzame heide gelegen" en bezocht de volgende dag havezate Eerde, omringd door "hey en veengronden, niet seer aangenaam, sijnde een dorren oord".

Holtsproake

Van het oorspronkelijke oerbos dat de omgeving van Ommen bedekte, is door toedoen van de mens niets overgebleven. Door een voortdurende honger naar bouwgrond en brandstof maakten de bossen plaats voor uitgestrekte heidevelden, waar de schapen geweid werden en plaggen gestoken voor bemesting van de akkers. De oprichting van de marken in de Middeleeuwen vond mede plaats om tot een goed beheer van de resterende bossen te komen. De markevergaderingen heetten dan ook wel holtsproake of holtinge. De marken stelden een soort boswachters aan, holtswoeren genoemd. Zelfs op het afslaan van takken stond al een boete. Maar de bevolkingsgroei bleef druk zetten op de woeste gronden. De marken slaagden niet altijd even goed in hun beheersfunctie. Bij een grensgeschil met de marke Stegeren kaapten de inwoners van Arriën de bomen in het grensgebied nog even snel voor de neus van de buren weg. Door houtkap, overbegrazing en het steken van plaggen ontstonden talrijke stuifzanden.

Zandverstuivingen

Bijna alle marken kampten met zandverstuivingen. Een "zandstuve" kon hele complexen grond met de ondergang bedreigen. Men probeerde de verstuivingen met aanplant van jonge boompjes tegen te gaan. In 1784 schreef Adolf Warner van Pallandt tot Eerde een brief aan het provinciaal bestuur van Overijssel waarin hij zijn zorgen uitte over de zandverstuivingen in de marke Beerze. Hij meldde: "door de minste wind die uit het zuiden en zuidwesten waaid, word aan dat bos door het sand, welk in het jonge lot stuift en reeds hier en daar geleeden heeft, groot nadeel toegebragt, sodat als daar tegens ten eersten niet voorsien en rijsen tot een scherm worden geset, loopt dat hout groot gevaar ten eenemale onder te stuiven." De verstuivingen werden "jaarlijks voor de buurschap Beerse gedugter".

Bosaanplant

In de loop van de 19de eeuw werden alle markenorganisaties ontbonden. De gemeenschappelijke gronden kwamen in handen van de aandeelhouders van de marke. De meeste gronden waren niet geschikt voor de landbouw, maar wel voor bosbouw. De houtprijs was gunstig door de snelle bevolkingsgroei en beginnende industrialisatie. Bovendien hielp de bosaanplant tegen de zandverstuivingen. Vóór die tijd lagen alleen rondom de buitenplaatsen omvangrijke boscomplexen. De zoon en kleinzoon van genoemde Van Pallandt, Andrie en Louis, lieten rond 1840 op hun uitgestrekte bezittingen veel bos aanplanten. Hun erfgenaam Philip Dirk, die Eerde in 1913 verwierf, verkocht het landgoed aan de Vereniging Natuurmonumenten en 600 ha bos ten noorden van Eerde aan Staatsbosbeheer. In dit gebied, Boswachterij Ommen, ligt ook de laatste zandverstuiving van de regio, de Sahara.

Werkverschaffing

De overheid gaf ook een stevige impuls aan de bebossing van Ommen. Voor werklozen werden werkverschaffingsprojecten opgezet, zoals de aanplant rond 1894 van het Ommerbos even ten noorden van de stad. Op vergelijkbare basis kwam rond 1913 een parkbos op de Lemelerberg tot stand. Als herinnering aan de bevrijding van Nederland van de Fransen 1 eeuw eerder, kreeg het de benaming Park 1813, met een sculptuur van de Nederlandse leeuw. Het terrein is tegenwoordig eigendom van Landschap Overijssel. De werkverschaffing bereikte in de jaren dertig een hoogtepunt. Vooral onder regie van Staatsbosbeheer werd toen veel bos aangeplant. In 1937 telde Ommen met 3.717 ha zeven keer zoveel bos als in 1832. De economische waarde van de bossen holde na de Tweede Wereldoorlog hard achteruit, maar de landschappelijke en recreatieve waarde nam juist toe. De bossen kregen een beschermde status, opdat het lommerrijke karakter van onder meer Ommen nooit verloren zou gaan.