De Watersnood

Ramp treft IJsseldelta

Tijd van burgers en stoommachines

"Wiens hart krimpt niet van weemoed als hij leest dat een zoon die zijnen vader, zijne moeder en zes broeders en zusters had zien verdrinken, 19 uren op een klein hoopje hooi, op den buik en met handen en voeten in het water liggende, op de onstuimige golven werd rondgevoerd, terwijl twee echtgenoten na het verliezen van moeder en zuster gedurende 48 uren op een dergelijk vlot aan dezelve waren overgegeven?"
Deze aangrijpende passage uit de Beschrijving van Overijssels watersnood in 1825 is geen dichterlijke overdrijving. In totaal verdronken in Nederland 380 mensen, 725 paarden, 16.700 stuks rundvee en 7.000 schapen. Ook de IJsseldelta rondom Kampen werd zwaar getroffen. Het noodweer dat de ramp veroorzaakte begon op donderdag 3 februari. In de middag stak een zware noordwester storm op die 3 dagen zou aanhouden. 3 maanden eerder al was er een zware doorbraak in de Zwartedijk geweest, die de polders van Kamperveen tot Kampen had doen onderlopen. De Kampenaren zagen vanaf de wallen rondom de stad niets anders dan een uitgestrekte zee. Niet veel beter was de situatie op het Kampereiland: de grond was van zeewater doordrenkt en zelfs het water in de waterputten was bedorven. Het vee weigerde te drinken.

Een kerk vol vee

Die donderdag liep de situatie snel uit de hand. Burgemeester Lemker van Kampen liet om 7 uur 's avonds de stadspoorten afdammen. Tevergeefs. De noordwestenwind, gecombineerd met de ongelukkige omstandigheid dat het net springtij was, stuwde het water in de gebieden rond de Zuiderzee hoog op. Op vele plaatsen in de IJsseldelta hielden de dijken het niet, zodat het water de laaggelegen gebieden zonder belemmering kon binnenstromen. De volgende ochtend stortten delen in van de stadsmuren bij de Broederpoort, de Cellebroederspoort en de toenmalige Venepoort. Later die dag bezweek de toldeur in de sluis bij de Cellebroederspoort, zodat het water vrij de stad kon instromen. Dat was een geluk bij een ongeluk, omdat nu de druk op de wallen rondom de stad verminderde. Als die het hadden begeven, zou het water met verwoestende kracht Kampen zijn binnengestroomd. Het grootste deel van de stad stond nu onder water, bij de huisjes aan de Groenestraat zelfs tot aan de daken. De Kampenaren zochten de zolders van hun woningen op om zich tegen het water te beschermen. Alleen een deel van de Oudestraat, van de Plantage tot aan de Bovenkerk, bleef min of meer droog. Alle inwoners behielden het leven, maar het verlies aan vee bedroeg 24 stuks. Een relatief klein aantal, doordat de stadsboeren zo verstandig waren geweest 500 tot 600 stuks vee in veiligheid te stellen in de Boven- en Buitenkerk.

Verkleumd door de kou

Ondertussen was de situatie in de omringende dorpen en buurtschappen nog veel rampzaliger. Ze werden niet beschermd door muren en aarden wallen, zodat het water er vrij spel had. In Kamperveen waren nagenoeg alle huizen en hooibergen ingestort of weggedreven. Waarschijnlijk zes inwoners kwamen in de golven om. In de Mastenbroekerpolder, bij de Zeedijk, vluchtte een boer met zijn vrouw en elfjarige dochter naar de zolder. Toen het huis instortte, klommen ze op het dak van het huis en dreven weg, de Mastenbroekerpolder in. Op het moment dat het dak in twee stukken brak wist de boer zich vast te klampen aan een boom en zijn vrouw en dochter aan een andere. De man werd door een andere boer met behulp van een bootje op een hooiberg getrokken, maar moeder en dochter konden niet meer gered worden: ze stierven in de boom, verkleumd door de kou. Ook Zalk kwam bijna geheel onder water te staan. Alleen de havezate Buckhorst bleef nagenoeg droog. Direct ervoor was het water echter zo diep dat een 15-jarige jongen Buckhorst bereikte door zich aan een zwemmend varken vast te houden. Er deden zich hier net als in de andere plaatsen dramatische gebeurtenissen voor. Zo werd een zwangere vrouw uit een boerderij gered en naar de Zalker kerk gebracht. De vrouw overleefde de daaropvolgende bevalling niet. IJsselmuiden, Wilsum, Grafhorst en 's Heerenbroek werden eveneens zwaar getroffen. In het hele gebied verloren enkele tientallen mensen het leven en honderden paarden, koeien en ander vee.

Waterbeheersing

Overstromingen waren in het gebied van de monding van de IJssel tot ver in de 20ste eeuw een regelmatig verschijnsel. Zeker in de tijd toen de IJssel nog in open verbinding stond met de Zuiderzee en de dijken veel slechter van kwaliteit waren dan die van tegenwoordig. Berucht was de watersnood van 1776, maar die van 1825 was de grootste van allemaal. Na deze ramp kreeg dijkbeheer in Nederland de prioriteit die het verdiende, waardoor de waterbeheersing sterk verbeterde. In Overijssel werden per 1 maart 1836 alle vroegere polder- en dijkbesturen opgeheven en negen nieuwe dijkdistricten ingesteld. Met geld van de overheid konden zij voortaan afdoende maatregelen nemen om de dijken te beschermen. In dezelfde periode kregen de provincies zeggenschap over de waterschappen, die eeuwenlang min of meer autonoom en niet altijd deskundig werden bestuurd door particuliere belangenverenigingen. Deze nieuwe publieke functie van de waterschappen verbeterde in snel tempo de kwaliteit van het waterbeheer in de polders. Een grote vooruitgang voor Kampen en het hele omringende gebied. Tegenwoordig is er, naast blijvende aandacht voor de veiligheid van het gebied, ook ruimte voor andere waarden. Zo besteedt Nationaal Landschap IJsseldelta onder andere aandacht aan recreatie, nieuwe natuur, versterking van de agrarische structuur en de leefbaarheid van de IJsseldelta.