Kampen was een autonome stad. Dat betekende dat de burgers hun eigen regering konden benoemen en dat die regering intern en extern vergaande bevoegdheden bezat. De stad had de hoge rechtspraak, die normaliter was voorbehouden aan de landsheer, dan wel zijn vertegenwoordiger, de hoogschout of drost. Deze hoge jurisdictie omvatte ook het strafrecht, en daarin konden lijfstraffen worden opgelegd, inclusief doodvonnissen. Naar buiten toe betekende de autonomie onder meer, dat men een andere stad of een vreemde mogendheid de oorlog kon verklaren. Defensie was een stedelijke aangelegenheid, reden waarom men de stad omringde met grachten, wallen, muren en poorten. Het stadsbestuur bestond lange tijd uit twaalf schepenen en twaalf raden. De eerste groep was uitvoerend, de tweede had een controlerende taak, maar beide bestonden uit dezelfde mensen die onderling van functie wisselden. Het voorzitterschap van het schepencollege werd bij toerbeurt door twee schepenen bekleed. Zij werden aangeduid als burgemeester, meestal met de toevoeging in der tijd, wat zoveel betekent als "voor het moment" of "fungerend". De schout, oorspronkelijk toezichthouder namens de landsheer, had later alleen nog de bevoegdheid van rechtsvorderaar, een soort officier van justitie.
Bestuurselite
De colleges van Schepenen en Raden stamden uit de meest vooraanstaande families en vormden samen een vrijwel gesloten bestuurselite. Ze werden voor het leven benoemd. Bij vacatures door overlijden koos men doorgaans een lid uit het adviesorgaan van de burgerij, de gezworen gemeente. Deze werd gevormd door een "grote" en een "kleine" gemeente, beide bestaande uit 24 leden ‒ zes uit elk der vier wijken van de stad. Ook deze colleges werden benoemd, waarbij gilden en ambachten een belangrijke vinger in de pap moeten hebben gehad. De dag waarop de oude schepenen "afgingen", na hun beleid te hebben verantwoord, en waarop de nieuwe schepenen in functie traden, werd keurdag genoemd. Deze viel in Kampen begin januari, op de zondag na Driekoningen. Het woord keur betekende in de eerste plaats "keuze", maar omdat er die dag meestal ook nieuwe verordeningen werden gemaakt of oude bevestigd, werden deze eveneens als keur aangeduid. Vandaar ging ook het geheel van geldende rechtsregels keur, stadskeur of willekeur heten.
Taken
In de keur werd alles vastgelegd wat tot de competentie van het stadsbestuur behoorde. Het ging om een brede uitvoerende, wetgevende en rechterlijke taak. Zo hield men toezicht op de algemene orde in de stad, waaronder veiligheid, bouwwerkzaamheden, verkeer, volksgezondheid, zedelijkheid en nu en dan ook religiezaken. Verder beheerde het stadsbestuur de openbare gebouwen, regelde de openbare werken, verhuurde de stedelijke eigendommen, beheerde de financiën, regelde economische aangelegenheden zoals markten, muntkoersen en gildezaken, onderhield diplomatieke en militaire contacten met regionale en internationale partners, en met de eigen landsheer, de bisschop van Utrecht. De rechtspraak was de meest in het oog vallende taak van de schepenen. Zij waren bevoegd tot het opleggen van zware straffen als openbare vernedering, brandmerking, verbanning en verminking, en van doodstraffen als radbraken, onthoofden en hangen. De slachtoffers werden op Seveningen publiekelijk te kijk gesteld, als afschrikwekkend voorbeeld voor inwoners en vreemdelingen.
Raad- en rechthuis
Het oudste schepenhuis stond aan het begin van de Oudestraat, op de plaats (nr. 4) waar tegenwoordig nog het huis De Zevenster is te vinden. Omstreeks 1345 werd er een begin gemaakt met de bouw van een afzonderlijk raadhuis, waar vervolgens de vergaderingen plaatsvonden. Dit wordt nu aangeduid als het Oude Raadhuis. Daarnaast lag het wijnhuis, ook wel wijnkelder of stadswijnhuis genoemd, waar officiële bijeenkomsten werden beklonken, keurmaaltijden gehouden en gasten ontvangen; hier staat nu het Nieuwe Raadhuis. Beide huisvesten sinds 2009 het Stedelijk Museum. De eerste verdieping van het Oude Raadhuis werd waarschijnlijk al in de 14de eeuw gebruikt voor rechtzittingen en werd ook als richthuus aangeduid. De toenmalige scepencamer is in 1543 uitgebrand en herbouwd als de nog bestaande schepenzaal in renaissancestijl. Het oudste bouwkundige onderdeel vormt overigens de zware ijzeren toegangsdeur tot de Schepentoren, die werd buitgemaakt bij de verovering van de burcht Voorst bij Zwolle in 1362.
Stedelijke trots
Hoewel het Oude Raadhuis bescheiden is in vergelijking met de gebouwen in andere laatmiddeleeuwse handelssteden, stralen stedelijke trots en zelfvertrouwen ervan af. De renaissanceschouw in de schepenzaal bevat onder de lijfspreuk van keizer Karel V, Plus ultra ("Steeds verder"), een vermanende tekst over rijken die vallen en burgerzin die overwint. Aan de buitengevel staan Alexander de Grote en Karel de Grote als twee der "Negen Besten" onder de regeerders, en de deugden Rechtvaardigheid, Naastenliefde, Matigheid en Trouw. De huidige beelden zijn replica's. De originelen bevinden zich in de Koornmarktspoort en enkele daarvan behoren tot de oudste wereldlijke beeldhouwwerken in Nederland.