Steurvangst

De zoetwatervisserij

Tijd van ontdekkers en hervormers

Hollanders die met omstreden vistuig in de Overijsselse wateren visten veroorzaakten in de 16de eeuw een heftige rel die doordrong tot op het allerhoogste regeringsniveau. Volgens de Overijsselaars pleegden ze inbreuk op de Overijsselse visgronden. In 1534 kwamen op het Oldehuis vertegenwoordigers van Holland en Overijssel bij elkaar om de kwestie te bespreken. Na veel onenigheid deed de Grote Raad van Mechelen in 1559 uitspraak in het geschil. De Overijsselse aanspraken werden letterlijk in kaart gebracht (de oudste kaarten van het Zuiderzeegebied die we hebben zijn voor dat proces getekend). Overijssel kreeg in hoofdzaak gelijk, maar de vis waar het om te doen was geweest, de steur, zou kort daarna van de visgronden verdwijnen.

Van zoet naar brak

Zolang er mensen wonen heeft Vollenhove aan het water gelegen. Maar dat water bleef al die tijd niet hetzelfde. Bij de verlening van het jachtrecht lag Fulnaho aan een zoet binnenwater, het Almere. In 1170, 5 jaar nadat het Oldehuis was gebouwd, brak de Noordzee tijdens een geweldige storm met een verwoestende kracht het zoetwaterbekken van het Almere binnen. Toenemende invloed van die zee zou het zoete water geleidelijk aan veranderen in een brakke binnenzee, de Zuiderzee.

Visgebieden

Aan het begin van die overgang was het water voor de Oostwal van de Zuiderzee voor de steur de ideale plek om te paaien en kuit te schieten. De steden Kampen en Vollenhove kregen het alleenrecht om op deze rijke gronden te vissen. De steurvangst kwam er tot grote bloei. Jaarlijks, ongeveer halverwege de vierde week van april, troffen 's ochtends om 9 uur enkele jonkers en magistraten van Vollenhove en een delegatie van de Kamper magistraat elkaar in twee boten op een vaste plaats "onder de Voorst" op zee voor het "steken van de bakens". Zo zetten zij onder elkaars toezicht hun visgebieden af. Om de goede relatie te onderstrepen gingen ze daarna samen eten.

Steur

De steur kon een lengte van wel 6 m en een gewicht van 400 kg krijgen. Zulke kanjers moesten met paard en wagen vervoerd worden om ze op de plaats van bestemming te brengen. De vangst van deze gewilde vis was zeer lucratief. Men kon er zelfs bij vorsten mee aankomen als relatiegeschenk. De eerste gevangen steur werd dan ook jaarlijks op het Oldehuis aan de bisschop-landsheer aangeboden om hem gelegenheid te geven de vis te kopen. Van alle gevangen vissen kwam hem 1/10 van de verkoopopbrengst toe. In de goede jaren waren dat er wel zo'n 250. In mindere economische tijden werd soms een touw door de kieuwen van de steur gehaald en vastgemaakt aan een paal in het water om de vis, in afwachting van een betere prijs, in leven te houden. De steurvisserij was een aangelegenheid van vooraanstaande burgers.

Vismarkt

Omdat Vollenhove geen haven had, werden schepen bij de Voorst aan land getrokken. Gevangen vis moest op de Vismarkt, op de kruising van de Visscherstraat met de Heilige Geeststeeg, worden aangeboden. Daar lag ook de stadsbrug, de steiger waar de vis van boord ging. Er werd vooral zalm verkocht. Dit was het voedsel voor de gewone man en vrouw. Twee stadsvismeesters of zalmsnijders hielden toezicht op de verkoop.
Het gebakkelei met de Hollanders over de visrechten en vismethodes duurde de hele 17de eeuw nog voort. Het steken van de bakens met Kampen was al opgehouden na 1580. Wellicht hadden schermutselingen van de Opstand de zee te onveilig gemaakt. Doordat de steur zich steeds minder liet zien door verzilting en overbevissing kon de vangst ook daarna niet meer worden hervat. Wat volgde, was een geleidelijke en moeizame overgang van zoet- naar zoutwatervisserij. Deze was kleinschaliger en vergde minder kapitaal en andere technieken. En een minder "elitaire" bevolkingsgroep dan die van de steurvissers zou zich hierop gaan toeleggen.