Toen het IJsselmeer nog Zuiderzee heette, waren de bewoners van de kustplaatsen bij hevige storm en opstuwend water beducht voor een ramp. Het was altijd de vraag of de dijk het wel zou houden. Door de aanleg van de Afsluitdijk en de inpoldering van de Noordoostpolder week het gevaar van een dijkdoorbraak en overstroming.
De drooglegging
In 1918 besloot de regering tot afsluiting en gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee. Deze plannen vormden een bedreiging voor Blokzijl als havenstadje. In plaats van een schakel te zijn tussen land en zee, kwam het nu tussen oud en nieuw land te liggen. In 1932 werd de Afsluitdijk een feit en in het eerste kwartaal van 1936 werd een aanvang gemaakt met de voorbereiding van de uitvoering van de Noordoostelijke Polder. In 1942 viel deze droog. Het droogleggen van de polder bood nauwelijks werk voor de bevolking van Blokzijl. Het gebeurde meestal door arbeiders van elders. Een groot gedeelte van deze polderwerkers werd in de eerste periode in barakkenkampen gehuisvest. Zo werd het Werkkamp Blokzijl gebouwd ten behoeve van de drooglegging van de Noordoostpolder.
De sociaal-economische opbouw
Toen de Dienst der Zuiderzeewerken in 1936 begon met de bouw van de dijk rondom de Noordoostpolder waren de betrokken diensten al enkele jaren bezig met de plannen voor de inrichting van het nieuwe land. Er moest vooral een modern, welvarend landbouwgebied worden geschapen. Het ging hier niet alleen om de inrichting, maar de mensen die het gebied zouden bevolken moesten hun vak verstaan en bovendien moest een aantal bereid zijn actief mee te werken aan de opbouw van de samenleving. De geselecteerde boeren kwamen uit het hele land. Zowel aan boeren als middenstanders werd pas toestemming tot vestiging gegeven als er een redelijke bestaansmogelijkheid aanwezig was. Men kon deze selectie maken doordat aanvankelijk de grond en vrijwel alle woningen eigendom waren van de staat.
Relatie met het "nieuwe land"
De inpoldering zorgde in Blokzijl na de crisisjaren dertig weer voor een opleving. Er vestigden zich arbeiders en ingenieurs in het stadje. De middenstand deed ook goede zaken met de eerste bewoners van het nieuwe land. Ook de smid voer er wel bij. Hij had volop werk met het beslaan van paarden, die in de zware klei nogal eens hoefijzers verloren. Maar de poldergemeenschap kwam algauw op eigen benen te staan. Zakenlieden uit de randgemeenten Lemmer, Blokzijl en Vollenhove, die hoopten op ontplooiingsmogelijkheden in de nieuwe polder, merkten dat men daar zelf z'n zaakjes ging regelen. Er kwamen eigen winkels en voorzieningen in de pas gestichte dorpen. Ook de door minister Toxopeus uitgesproken wens dat de poldergemeenschap zich zou voegen in het geheel van de Nederlandse gemeenten bleek ijdel. Het werd duidelijk dat de polder op den duur niet met het oude land, maar met de nieuwe Flevopolders een provinciale eenheid zou gaan vormen.
Ontwikkeling van het "oude land"
Door de inpoldering verloor Blokzijl z'n functie als
havenplaats. Enkele vissersfamilies zochten een andere plek voor
hun broodwinning. Anderen vonden, evenals in Vollenhove en Lemmer,
een nieuwe bestaansbron in de recreatie.
Toen de Noordoostpolder eenmaal een feit was, bleek dat er een
betere wegverbinding nodig was tussen het oude en nieuwe land. Het
is dan ook hieraan te danken dat in 1950 de weg van Blokzijl naar
Steenwijk werd geopend.