De roep om democratische hervormingen klonk in de 18e eeuw steeds luider, ook in Waterland. Want wie niet tot de bovenlaag van regenten behoorde kon tot dan toe nauwelijks enige invloed uitoefenen op de politieke besluitvorming. Of je nu een winkelier of een chirurgijn was, een molenbaas of een schipper. Het waren vooral de middengroepen, die zeggenschap opeisten. De lagere sociale klassen waren te zeer in beslag genomen door de dagelijkse strijd om het bestaan en waren te weinig ontwikkeld om zich veel om de politiek te bekommeren.
In de jaren '80 van de 18e eeuw verenigden veel burgers zich in de beweging van de patriotten, die democratische hervormingen tot inzet van politieke strijd maakte. In het gewest Holland (de huidige provincies Noord- en Zuid-Holland) wisten de patriotten het gewestelijk bestuur in handen te krijgen. En in tal van plaatsen ook het stadsbestuur. In Waterland gebeurde dat in Monnickendam en Purmerend. Aan het regentenregiem kwam (tijdelijk) een einde. Stadhouder Willem V, die aan de top van de bestuurlijke piramide stond, werd in Holland van zijn functies ontheven. Hij vluchtte in 1785 naar Gelderland. Een poging van zijn vrouw, prinses Wilhelmina van Pruisen, om in 1787 zijn terugkeer te bewerkstelligen liep op niets uit. Ze werd aan de Zuidhollandse grens bij het dorpje Goejanverwellesluis tegengehouden. Voor haar broer, de koning van Pruisen, vormde dat echter een welkome aanleiding om in te grijpen. Een Pruisisch leger rukte in 1787 het opstandige Holland binnen. Het patriotse verzet werd gebroken en de regenten en de stadhouder werden in hun oude machtspositie hersteld.
Maar niet voor lang. Want toen in Frankrijk in 1789 de revolutie begon en in 1792 de Republiek werd uitgeroepen, kon de democratische partij in Nederland al gauw op steun vanuit Frankrijk rekenen. Die steun kwam in 1795 in de vorm van een leger, dat via de bevroren grote rivieren de gewesten Utrecht en Holland binnen viel. De regenten werden uit het pluche verdreven, de stadhouder vluchtte naar Engeland en de democraten riepen de Bataafse Republiek uit. Velen verwelkomden de omwenteling en gaven uiting aan hun vreugde met een dans om de overal opgerichte vrijheidsbomen. Zoals in Purmerend, waar op 15 april een vrijheidsfeest gehouden werd. Met een prachtige optocht van schutters, muzikanten, meisjes in het wit, bestuurders én gewone mensen uit het volk. Luid werd er gezongen: 'triumf! triumf! De vrijheidszon is opgegaan'.
Vrijheid, gelijkheid en broederschap zegevierden ook hier. De democratie kreeg een nieuwe kans. Vrijwel alle mannelijke inwoners kregen stemrecht bij de verkiezingen voor de nieuwe Nationale Vergadering, zoals het parlement kwam te heten. Alleen zij, die van de bedeling leefden of zich principieel tegen de omwenteling keerden waren uitgesloten. Lang duurde deze democratische lente echter niet. Toen in Frankrijk de republiek het veld had moeten ruimen voor het keizerrijk van Napoleon Bonaparte waren de dagen van de Bataafse republiek geteld. In 1806 werd Nederland een koninkrijk met een broer van Napoleon als koning. Maar in de ogen van de Franse keizer voldeed deze koning niet en in 1810 werd het koninkrijk Holland ingelijfd bij het Franse keizerrijk.
De inlijving bij het Franse keizerrijk bracht een hervorming van de rechtspraak met zich mee. De rechterlijke en de bestuurlijke macht werden nu geheel gescheiden. En ook het burgerlijk recht en het strafrecht werden vernieuwd. In feite werd de rechtsstaat daarmee gevestigd en dat was een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de democratie. Maar die democratie zelf liet nog een tijd op zich wachten.
Bij de val van Napoleon in 1813 keerden de Oranjes in Nederland terug. Nu als erfelijk koning. Dat werd als een bevrijding ervaren. Koning Willem I, zoon van de in 1795 verdreven stadhouder Willem V, had beduidend meer macht dan zijn vader. Naast de uitvoerende macht vormde de Staten Generaal als volksvertegenwoordiging de wetgevende macht. Maar van democratie was nog geen sprake want alleen de bovenlaag van de bevolking had stemrecht bij de verkiezingen. Bovendien kon de koning veel op eigen gezag regelen. Maar dat veranderde in 1848, toen er een nieuwe grondwet werd aangenomen. De liberale voorman Thorbecke was hierin de drijvende kracht geweest. In de daarop volgende decennia kregen steeds bredere groepen in de samenleving stemrecht, maar het zou nog tot 1918 duren voordat iedere man naar de stembus mocht gaan. En tot 1922 voordat ook de vrouwen hun stem mochten uitbrengen en er pas werkelijk van algemeen kiesrecht sprake was.