Langs de Rijksstraatweg in Heemskerk vlakbij de Marquettelaan, ligt een weinig opvallend heuveltje, de Schepelenberg. Een zuil met inscriptie maakt duidelijk dat de bezoeker hier op historische grond staat. Hier lag het Huldtoneel, de plaats waar de graven van Holland tussen de tiende en eind vijftiende eeuw werden ingehuldigd als Heren van Kennemerland. Bij die plechtigheid zwoeren de Kennemer edelen en boeren trouw aan de nieuwe graaf, die op zijn beurt beloofde hun rechten te beschermen en een goede en rechtvaardige heerser te zijn. Vondsten die in 1864 bij de plaatsing van de gedenkzuil werden gedaan, duiden erop dat de Schepelenberg vrijwel zeker een nog veel oudere geschiedenis heeft. Vermoedelijk lag op deze plek een grafveld of gewijde plaats uit de Romeinse of voor-Romeinse tijd. Sommige historici denken dat de Kennemers hier al in de vroege middeleeuwen hun volksvergaderingen hielden en hun eigen stamhoofden op het schild hieven.
Over de geschiedenis van Kennemerland en de Kennemers in de eeuwen na het vertrek van de Romeinen is maar heel weinig bekend. In de Romeinse tijd werd het hele gebied langs de Noordzeekust nog aangeduid als 'Frisia'. Begin achtste eeuw werd het zuidelijk deel van de huidige provincie Noord-Holland veroverd door de Frankische koningen. Wat later volgde Noord-Kennemerland. Er ontstond een Frankische gouw (bestuurseenheid) met de naam 'Kinnehim' of 'Kinheim', die vermoedelijk terugging op een al oudere bestuurlijke indeling. Over de herkomst en betekenis van deze oudste naam van Kennemerland is door de tijd heen gespeculeerd. Sommigen zien een verband met het Keltische of Fries-Angelsaksische woord 'kin' (familie, bloedverwanten), anderen met de naam van een verdwenen riviertje. In het ene geval zou Kinheim iets als 'erfland' betekenen, in het andere 'woongebied aan de Kinne'.
Na de ineenstorting van het Frankische gezag volgden een periode van Friese overheersing en Noormanneninvallen. Lokale krijgsheren hadden het toen voor het zeggen. Onder de steeds machtiger Hollandse graven die in Kennemerland hun voornaamste landbezit hadden, werd het oude Kinheim tenslotte in de twaalfde eeuw de bestuurlijke kern van het graafschap Holland.
Maar nog een tijdlang waren de Kennemers geen gemakkelijke onderdanen. Dat ondervond vooral de jonge Floris V, die in 1266 graaf van Holland werd. De oorzaak lag deels in de interne strubbelingen in Kennemerland, tussen de lokale adellijke en ridderlijke families, de'welgeborenen', en de 'huislieden', de vrije boeren. De edelen waren onder meer vrijgesteld van het betalen van grondbelasting. De boeren droegen daardoor de zwaarste lasten. Een andere grief van de boerenbevolking was de 'klassenjustitie' door de grafelijke baljuw, de hoogste rechter, die zelf tot de groep welgeborenen behoorde.
De mislukte veldtocht van Floris V in 1272 tegen de Westfriezen gaf de boeren in Kennemerland hoop op verbetering van hun lot. Nog datzelfde jaar kwamen zij in opstand en verwoestten een reeks burchten van de edelen, waaronder Slot Oud-Haerlem en Marquette. De bewoners zochten ijlings hun toevlucht binnen Haarlem. De Kennemers trokken vervolgens samen met opstandige Waterlanders en Westfriezen op naar de stad Utrecht, onder leiding van Floris' vijand Gijsbrecht, heer van Aemstel. Toen de edelen daar met succes waren verdreven, keerden de Kennemers terug en sloegen het beleg voor Haarlem. Sommige Haarlemmers schreven hun redding toe aan een verschijning van hun beschermheilige, Sint Bavo. Volgens anderen kwam de eer toe aan de dappere ridder Jan Persijn, die bij een uitval uit de stad enkele Kennemer dorpen in brand wist te steken. Toen de belegeraars hun huizen en akkers zagen branden, braken ze in allerijl het beleg op.
Floris V zon nog altijd op een nieuwe veldtocht tegen de Westfriezen en zag in dat hij de Kennemers beter te vriend kon houden. Hij gaf hun het Kennemer Landrecht, een apart statuut waarin de lokale rechtsverhoudingen en de rechtspraak werden geregeld op een voor de huislieden rechtvaardiger manier. Sommige dorpen kregen vrijstelling van grondbelasting. Beverwijk kreeg in 1276 het recht een weekmarkt te houden en in 1298 stadsrechten, net als de inwoners van Haarlem al in 1245 en de Alkmaarders in 1254 hadden gekregen. Helemaal tevreden waren de Kennemer boeren nog niet. In de twee eeuwen erna braken er nog verschillende keren gewelddadige opstanden uit tegen de lokale hoge heren.