De naam Holland komt pas in de 11de eeuw in de schriftelijke bronnen voor, vermoedelijk als afleiding van Holtland (= houtland; bosrijk gebied). Een deel van dat gebied werd al veel langer Kennemerland genoemd, afgeleid van het oud-Keltische Kinheim. Kin betekent nageslacht, ons woord kind(eren) stamt daar van af. Heim betekent huis of thuis.
In de 9de eeuw hadden in het noordelijk deel van Holland Noormannen een eigen koninkrijk gevestigd. Door de moord op Godfried de Noorman in 885 kwam daar een einde aan; graaf Gerulf, de stamvader van het Hollandse huis, had daarin een actief aandeel. Aanvankelijk was het machts- en bestuurscentrum van het Hollandse gravenhuis in de Abdij van Egmond gevestigd. Later verschoof dat naar Haarlem. Holland was in de 11e eeuw geen zelfstandig gebied, maar een ‘leen’ van de Duitse keizer. Die was ver weg, zodat de graaf van Holland in feite heer en meester was in dit gebied.
Aan het stratenplan van Haarlem is nog altijd duidelijk af te leiden dat de stad oorspronkelijk was verdeeld in (grafelijke) vroonhoeven. Rond het oude stadscentrum lagen percelen van elk 16 morgen groot. Dit was een voldoende groot oppervlak om een familiegroep van voedsel te voorzien. (een morgen is een oppervlaktemaat; een stuk land dat in één ochtend te ploegen viel). Deze vroonhoeven werden toegewezen door de graaf, waardoor hij deze families aan zich bond. Dat middeleeuwse systeem van rechten en plichten, van afspraken en bindingen tussen de eigenaars en de bewerkers van het land, noemen we het feodale systeem. In het centrum van de stad bevond zich het grafelijke huis van steen (dat was in die dagen uitzonderlijk), maar in de 13e eeuw besloot de toenmalige graaf van Holland, Floris V, om zijn vestigingsplaats over te brengen naar Den Haag. Zijn huis aan Het Sant (de Grote Markt) schonk hij aan de Haarlemse stadsregering, als stadhuis. Maar zijn vader, graaf Willem II, had de stad een nog veel belangrijker geschenk gegeven: het stadsrecht.