Langbroekerwetering

De bisschop van Utrecht

De bisschop en de grote kloosters in Utrecht bezaten enorme lappen wildernis in de provincie. Na de elfde eeuw groeide de bevolking en wilde men deze woeste gronden omzetten in landbouwgrond. Daarom werd toen onder meer Langbroek ontgonnen. Bij deze ontginningen speelden 'ministeriales' vaak een belangrijke rol. Dit waren lieden in dienst van de bisschop, die over de knowhow en het geld beschikten om de ontginning aan te pakken. Ze huurden boeren in en lieten weteringen en dwarsweteringen graven om de vochtige gronden te ontwateren. Daarna werd het land in pacht uitgegeven. Velen van die ministeriales werden rijk en bouwden op de nieuw ontgonnen gebieden woontorens.

De meeste woontorens die we nu kennen, werden in steen gebouwd in de dertiende eeuw. Het is echter niet ondenkbaar dat ze houten voorgangers hadden, die er al een eeuw eerder stonden. De woontorens hadden vaak de ingang op de eerste verdieping. Als een vijand naderde, werd de toegangsladder of brug weggehaald. Op de begane grond was meestal een grotere zaal ingericht, daarboven de privévertrekken van de eigenaar. Op het voorplein stond vaak een boerderij. Sommige van die woontorens zijn later verbouwd tot heuse kastelen. Toen ze hun militaire functie verloren, bleven vele woontorens in gebruik als zomerverblijf. Dat hing ook samen met het feit dat het bezit van sommige van deze torens automatisch een zetel in de Staten van Utrecht met zich mee bracht.