Na een poosje zit hij aan een tafel waar nog twee mannen aan zitten met een kan bier voor zich. Ze kijken naar hem en een van hen zegt: ‘Nou, jij durft!’, ‘Hoezo’ zegt Diederik, ‘wat is er aan de hand?’ Voordat iemand kan antwoorden staat er een vrouw aan de tafel. Het is de herbergierster, Catalijn Boeijen. Ze vraagt aan Diederik wat hij wil. ‘Eerst een kan bier en daarna een flinke maaltijd. Ik heb honger als een paard.’ ‘Komt voor elkaar’, zegt Catalijn. ‘Er zijn net vette palingen binnengebracht. Die lust u wel?’ Diederik knikt. Als de herbergierster is vertrokken, zegt de ene man aan tafel: ‘Jij komt hier niet vandaan. Je weet dus niet wat in deze herberg een maand geleden is gebeurd.’ De man gaat zachter praten: ‘Het begint op 6 oktober. De herberg is vol en er wordt flink gedronken. De gezichten van de herberggasten worden steeds roder en er wordt steeds luider gepraat. Opeens klinken er harde stemmen. Er gaan een paar mannen staan en er vallen harde klappen. Iemand trekt zijn mes en een ander valt neer. Nog een man trekt zijn mes en het duurt niet lang of je ziet alleen maar vechtende mannen die er op los slaan en steken. Het houdt niet op. Als de vechtersbazen met kwade koppen naar huis zijn gegaan, is de vloer rood van het bloed. En daar blijft het niet bij. Nog twee dagen lang wordt er gevochten in de herberg. Ze zeggen dat het bloed met emmers naar buiten werd gedragen.’ Diederik
kijkt de man ongerust aan. ‘Zijn de daders opgepakt?’ ‘Jazeker’, vertelt de man verder. ‘De drost in Heusden zal ze als eerlijke rechter flink straffen.’ Diederik heeft niet veel zin meer om de nacht in deze herberg door te brengen, maar hij is doodmoe. ’s Nachts slaapt hij onrustig.
In de 17e eeuw zijn herbergen voor reizigers heel belangrijk. De afstand van de ene naar de andere herberg is meestal vijf tot tien kilometer. Als je te voet reist of met een paard, kun je er uitrusten, een hapje eten of slapen. In de meeste herbergen is het rustig, maar soms gaat er wel eens wat mis. Zoals in Veen. En ook eens in Genderen. Als Adriaan van der Stege op een kwade dag in de herberg zit, krijgt hij ruzie met Daan Doedijn. De mannen worden steeds bozer. Daan pakt een stoel en slaat daarmee op Adriaans schouder. Terwijl Daan dat doet snakt hij naar adem en valt dood neer. Iedereen in de
herberg schrikt, maar begrijpt dat Daan is overleden aan een hartstilstand. Toch wordt Adriaan gearresteerd en een poosje gevangen gezet. Als blijkt dat hij niet schuldig is, wordt hij al snel vrijgesproken.
Ook in de 18e eeuw kan het er in een herberg soms heftig aan toe gaan. Op een warme dag in augustus 1728 wordt in Andel iemand begraven. Na afloop gaan de dorpsbewoners naar herberg De Rib om nog wat na te praten. Dat gaat heel gemoedelijk tot een uur of tien ’s avonds. Dan krijgen Kees van Dam en Arie Sterkenburg ruzie. Arie blijft kalm, maar Kees schreeuwt: ‘Kom maar mee als je durft.’ Familie probeert de kemphanen uit elkaar te
houden, maar dat lukt niet. Even later staan Kees en Arie op de gang. Kees trekt zijn mes en steekt Arie in zijn rechterborst. Arie strompelt de kamer in en stamelt: ‘Hij heeft mij gestoken!’ Hij trekt zijn hemd omhoog en de mensen in de kamer zien een grote bloedende wond. Ze zien hem tegen de tafel vallen. Het duurt niet lang of Arie ligt dood op de grond. Kees rent naar huis. Hij pakt wat kleren en geld en vlucht de Maas over naar de
korenmolen van Poederoijen. Dat dorpje ligt niet in het Land van Altena. Daar mag de baljuw van Woudrichem niet komen om hem te arresteren en te veroordelen. Kees denkt hier veilig te zijn. Hij maakt zich zorgen om wat er met zijn vrouw en kind gebeuren zal, als hij toch wordt opgepakt. En dat gebeurt. Kees wordt opgesloten in de Gevangenpoort in Woudrichem. Hij wordt ondervraagd en zegt dat hij niet heeft gemerkt dat hij raak heeft
gestoken. Maar de lijkschouwer geeft hem ongelijk. Hij heeft het dode lichaam nauwkeurig bekeken. Het slachtoffer is geraakt in zijn long en daaraan overleden. Omdat Kees niet kan schrijven, moet hij een kruisje zetten onder de verklaring van de lijkschouwer. Hij wordt veroordeeld tot de doodstraf en wordt onthoofd. Zijn lichaam wordt begraven op het
Galgenveld bij Woudrichem en zijn hoofd wordt op een staak gezet. Als een verschrikkelijk voorbeeld van wat er met je gebeurt als je de wet overtreedt.
De doodstraf kennen we allang niet meer in Nederland. Gelukkig maar, want soms worden mensen veroordeeld die onschuldig zijn.
Vechtersbazen in de herberg
Het is november 1636 en het is vies, koud weer. Diederik rijdt op de Maasdijk bij Veen. Hij heeft er al een lange tocht op zitten. Hij is bezweet en moe en zijn paard Bles is ook niet meer zo fris. Hij denkt: ‘Als ik een herberg zie, dan stap ik af. Ik ben toe aan een lekkere maaltijd en Bles moet een poosje uitrusten. Ik hoop dat er ook een kamer is waar ik kan slapen.‘ Opeens begint het te stortregenen. Gelukkig, daar ziet hij een herberg. Diederik stapt af en kijkt rond. Hij ziet een stal bij de herberg. Daar kan Bles vannacht rusten en verzorgd worden.