Het jaar 1951 is een belangrijk jaar voor het comfort van de kerkgangers van de Sint-Jan. In dat jaar installeert men namelijk de elektrische voetverwarming. Dit zijn elektrische platen waar je als kerkganger je voeten op kan laten rusten. Warme voeten zorgen over het algemeen voor een comfortabel gevoel, iets wat niet onbelangrijk is als je wekelijks enkele uren naar preken luistert in een koude kerk.
De vraag rijst natuurlijk hoe de Sint-Jan verwarmd werd voordat er elektrische voetverwarming aangelegd is. Het grootste deel van het jaar is het namelijk erg koud en vochtig in de kerk. Vooral aan het einde van de winter condenseert de lucht en ligt er soms condens op de zerken. Het simpele antwoord is dat er lange tijd, vooral voor de armen, niets anders opzit dan warme kleding aantrekken en hopen dat de kerkdienst niet te lang duurt.
De rijken hebben meer mogelijkheden om zich warm te houden in de kerk. De meest aanzienlijke inwoners van de stad zitten in banken met een afdak erboven. Dat is al warmer dan een plek in de banken zonder plafond; de warme lucht blijft onder de bankenplafonds hangen. De Sint-Jan heeft daarnaast ook werknemers in dienst die verantwoordelijk zijn voor de verwarming van de voeten van de wat meer bemiddelde mensen, de zogenaamde ‘stovenzetsters’.
Het ‘stovenzetten’ is een oud beroep. In 1685 worden de vrouwen die dit werk doen voor het eerst bij naam genoemd. Stovenzetsters zijn verantwoordelijk voor het rondbrengen van de stoven net voor de dienst. Een stoof is een houten doosje met gaten aan de bovenkant. In de stoof wordt een aardenwerken bakje geplaatst, ook wel een ‘vuurtest’ genoemd, waarin zich gloeiende turf of kolen bevinden. Door de ronde gaten in de bovenkant komt de warme lucht naar boven. Als je je voeten op een stoof plaatst, worden ze vanzelf warm.
Het stovenzetten is een verantwoordelijke baan. Er is immers een relatief grote kans op brand. De kolen of de turf moeten verwarmd worden in een vuur en vervolgens in het aardenwerken bakje geplaatst worden. De stoof zelf is van hout, wat natuurlijk licht ontvlambaar is. Ook een groot deel van het meubilair en de constructie van de kerk zijn van hout. Het is dan ook streng verboden om de stoven op een kerkbank of stoelen te zetten. Als dat wel gebeurt, moeten de stovenzetsters een boete betalen die gedoneerd wordt aan de armen. Naast het stovenzetten hebben de stovenzetsters nog andere taken, bijvoorbeeld het schoonmaken van de portalen van de Sint-Jan. Het aantal stovenzetsters breidt gestaag uit. In 1750 zijn er vijf stovenzetsters die ieder verantwoordelijk zijn voor 107 stoven.
In 1963 zijn alle stoven van de kerk verkocht om de restauratie te kunnen betalen en natuurlijk omdat ze, door de komst van de elektrische verwarming, niet meer nodig zijn. Ook de elektrische verwarming, die gevoelig bleek voor kortsluiting, is inmiddels niet meer in gebruik. Vandaag de dag wordt de Sint-Jan verwarmd vanuit convectorputten die langs de muren zijn aangebracht. En het comfort? De kerk blijft vaak een beetje koud, maar dat is goed voor de concentratie.