Deze Kempische gebieden blijven gevrijwaard van de grote heideontginningen. Soms worden het alsnog landgoederen. Niet van de oude adel, maar van nieuwe kapitaalkrachtigen met geld uit industrie en dienstverlening. Zo kunnen in Lage Mierde landgoed De Utrecht en landgoed Wellenseind ontstaan, met daarin het beekdal van de Reusel als beeldbepalend element. En zo ook kan in Hapert de Cartierheide voor de natuur behouden blijven.
Heideontginningen
Aan het einde van de negentiende eeuw wordt het in relatief korte tijd mogelijk om de heide te ontginnen. Meestal mondjesmaat met paard-en-ploeg, soms grootschaliger met een stoomploeg. Hoe dan ook: de boer beschikt over werktuigen om de schrale grond om te gooien. En belangrijker: er is kunstmest waarmee hij de heidegrond vruchtbaar kan maken. Met hogere opbrengsten. Gevolg: gemeenten gaan de gemeenschappelijke heidegronden (gemeijnt) waar zij eigenaar van zijn successievelijk verkopen aan de plaatselijke boeren. Die kunnen zo hun bedrijf uitbreiden. Maar niet alles gaat naar de boeren. Een enkele keer meldt het grootkapitaal zich om heidepercelen aan te kopen. Als bedrijfsinvestering of voor de plezierjacht. Soms gaan gemeenten hierin mee, het brengt meer geld in kas. Zo blijven natuurgebieden behouden waar anders akkers waren gekomen.
De Utrecht
In 1898 koopt Levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht (nu ASR) zo’n 800 hectare heide van de gemeente Hooge en Lage Mierde. Doel is het gebied (net als de circa 1800 hectare die van buurgemeente Hilvarenbeek worden gekocht) te ontginnen en winstgevend te maken met land- en bosbouw. Er komen pachtboerderijen en naaldbossen die stuthout opleveren voor de mijnbouw. Rond 1920 stelt verzekeringsmaatschappij De Utrecht vast dat het omzetten van woeste grond in cultuurgrond niet het verwachte rendement oplevert. Ook het economisch nut van stuthout vermindert gaandeweg. Tegelijkertijd krijgt de instelling meer oog voor de landschappelijke waarden van het gebied. Uiteindelijk gevolg: zo’n 400 hectare blijft bewaard als natuurgebied. Met daarin onder meer de hooggelegen stuifzandrug de Dunse Bergen, maar ook de elementen die deel uitmaken van de natte natuurparel zoals het al genoemde dal van de Reusel en vennen als De Flaes en het Goorven. Dit alles bezorgt De Utrecht, het grootste particuliere landgoed in Nederland, een veelzijdige flora en fauna. De Utrecht is toegankelijk voor het publiek.
Wellenseind
Bij de aankoop van Wellenseind, pal naast landgoed De Utrecht, gaat het niet om een bedrijfsinvestering, maar om het verwerven van een eigen jachtterrein. De Tilburgse textielfabrikant Henri van Puijenbroek, groot jachtliefhebber, wil hiervoor graag een deel van zijn kapitaal inzetten. Van de gemeente Hooge en Lage Mierde kan hij, in 1915 en 1918, twee percelen heidegrond kopen van respectievelijk 32 en 130 hectaren. Zo ontstaat landgoed Wellenseind. Na het overlijden van Henri in 1960 blijft zijn vrouw Miet er tot haar dood in 1999 wonen. Een jaar later komt het landgoed in handen van Jan Zeeman, oprichter van de gelijknamige textielketen. Hij maakt landgoed Wellenseind in 2019 gedeeltelijk voor het publiek toegankelijk. Het hele jaar door heeft het gebied zijn bekoring, maar zeker een winter op Wellenseind kan betoverend zijn.
Cartierheide
Dat de Cartierheide in Hapert nooit ontgonnen is, danken we aan Emile-Ernest de Cartier de Marchienne. Die verkoopt dit uitgestrekte heidegebied in 1932 aan Natuurmonumenten. Daardoor blijft het in zijn oorspronkelijk staat behouden. Emile-Ernest is een zoon van de Belgische jonkheer Paul-Emile de Cartier en diens vrouw Louisa. Die worden in 1873 eigenaar van het in 1863 gebouwde kasteel van Duizel. Het is hun jachtslot. Na het overlijden van zijn vader wordt zoon Emile-Ernest op 15-jarige leeftijd kasteelheer. Met de aankoop van heidegronden nabij Eersel en Hapert breidt hij zijn jachtterrein aanvankelijk uit om een groot deel ervan later aan Natuurmonumenten te verkopen. Filmbeelden rond een weerpraatje geven een indruk van het heidelandschap.