Op 30 november 1813 keerde de zoon van stadhouder Willem V uit Engeland terug naar Nederland. Hij werd in 1815 koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk. De burgemeesters moesten op verzoek van het Departement van Oorlog in dat jaar vragenlijsten invullen. Uit de door burgemeester Mulder ingevulde lijst bleek dat 'de Bilt, Oostbroek en Colenberg' in 1815 1055 zielen telden. En er waren 150 woningen, 12 buitenplaatsen verschillend in grootte, geen publieke gebouwen en ook geen gestichten, kastelen of kloosters. Wel waren er 14 grote en 30 kleine boerenwoningen en 64 arbeiderswoningen. Kazernes, hospitalen en stallingen waren er niet. Wel zouden er 256 manschappen met 135 paarden ingekwartierd kunnen worden. Er waren geen ''s lands magazijnen' noch civiele of militaire gevangenissen. Wel was er een kerk voor de 'Gereformeerde gezindheid'. Er woonden behalve boeren diverse ambachtslieden in De Bilt, zoals timmerlieden, wagenmakers en smeden. En uiteraard bakkers, kleer- en schoenmakers. Er was niet veel veeteelt: 'Gewoonlijk wordt het eene jaar door het ander gereekend geen ander slagtvee uit de gemeente geleverd dan 10 à 12 varkens.' Op de ruim 1149 morgen bouwland werden o.a. aardappelen, rogge, boekweit en tarwe verbouwd. Een morgen is een krappe hectare land.
Uitgezonderd de bestrate weg die liep tussen de weilanden richting Vollenhoven (de Steenstraat), waren de andere doorgaande wegen 's winters slecht berijdbaar. Het betrof de wegen naar Bunnik, Soestdijk en Blauwkapel. De trekschuit voer tweemaal per week door de Biltse Grift naar Utrecht. Er werden geen 'manschappen' vervoerd maar alleen goederen. Grote schuiten konden niet door de vaart vanwege de bruggen. Bij Sluishoef moest geschut worden. Zowel bij hoog als bij laag water kon er 1½ last vervoerd worden. De Biltse Grift was zowel zomers als 's winters doorwaadbaar en mondde uit in 'de buiten gragten te Utrecht'.