In de zeventiende en achttiende eeuw was in het gereformeerde Utrecht toneelspel verboden. Af en toe, tijdens de kermis bijvoorbeeld, werd het verbod even opgeheven, net als tijdens de vredesonderhandelingen in 1712 en 1713. Dat moest de stad aantrekkelijker maken voor de aanwezige diplomaten. De revolutie van 1795 maakte definitief een einde aan het verbod. Om de Franse soldaten te plezieren, richtte de visboer en entertainer Cornelis Kopppedrajer op het Vreeburg een 'comedie' in.
Toen Lodewijk Napoleon zijn residentie eind 1807 naar Utrecht verplaatste, werd hij een vaste bezoeker van het theater, dat een flinke opknapbeurt kreeg. Er werden zowel Franstalige als Nederlandstalige stukken opgevoerd. In de nacht van 27 op 28 januari 1808 brak, na een door de koning bezochte voorstelling, brand uit. Het houten gebouw stond in korte tijd in lichterlaaie. De koning was diep bedroefd dat zijn favoriete locatie verwoest was en liet voorlopig de stedelijke concertzaal als schouwburg inrichten. Deze was gevestigd in het koor van de Mariakerk. De jonge Mozart had daar nog gespeeld.
Met het vertrek van Lodewijk Napoleon naar Amsterdam viel de grote stimulator van de Utrechtse podiumkunsten weg. De stad kende nog wel enkele geschikte toneellocaties, zoals het koor van de Mariakerk. Dat ging later op in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Op het Vreeburg werd een nieuwe schouwburg gebouwd, die dienst deed tot het gereedkomen van de Stadsschouwburg aan het Lucas Bolwerk in 1941.