In 1273 brak in het Kennemerland een boerenopstand uit. De boeren verzetten zich tegen de adel. De opstand verspreidde zich snel. In de zomer van 1274 kwamen ook de boeren in het Sticht in opstand. Gijsbrecht van Amstel, in dienst van de bisschop en heer op het kasteel Amstel, werd leider van de opstandelingen. Begin augustus 1274 stonden zij voor de poorten van Utrecht. Het stadsbestuur sloot de poorten, maar de eigen burgers onder leiding van de gilden, sloten zich aan bij de opstandelingen. Zij zetten de zittende schepenen en raden uit hun ambt en joegen hen de stad uit. In hun plaats werden de oudermannen van de gilden benoemd en namen zij de macht in de stad over. De gekozen bisschop Jan van Nassau mocht Utrecht niet meer in
Pas in 1276 lukte het Zweder van Beusichem, de maarschalk van de bisschop, om de stad Utrecht terug te veroveren. De meeste nieuwe schepenen werden afgezet. Veel burgers werden verbannen, maar na een tijdje keerden ze weer terug. Het werd toen weer onrustig in de stad. Daarom sloten enkele edellieden een geheim verbond met graaf Floris V van Holland. De graaf liet Utrecht bezetten door een leger van 500 soldaten. Opnieuw werden veel burgers verbannen. De regering van de stad kwam voorlopig weer helemaal in handen van het patriciaat.