De vloeren werden in Utrecht gemaakt en gelegd, al zijn fabricagemethoden wel overgenomen uit Frankrijk, Vlaanderen en Engeland. Mogelijk ging het zelfs om rondreizende plavuizenmakers die zich hier in Utrecht vestigden. De productie stopte rond 1350 al. Dat betekent dat slechts één generatie plavuizenmakers in Utrecht actief is geweest. Om voldoende steentjes te krijgen, sneden de plavuizenmakers de nog natte klei van de te bakken plavuizen tot ongeveer de helft van de dikte in. Na het bakken konden de plavuizen zo gemakkelijk in kleinere steentjes worden gebroken. Door het gebruik van verschillende glazuren werden steentjes in verschillende kleuren gemaakt. Het meest gebruikt was loodglazuur, dat op een roodgebakken tegel een roodbruine kleur gaf. Tegels die vóór het glazuren van een laagje witbakkende klei werden voorzien, werden geel. Werd er eerst koper aan het glazuur toegevoegd, dan kleurden de tegels zwartgroen, terwijl tegels die van een laagje witbakkende klei waren voorzien groen werden. Zo konden er stenenvloeren worden gelegd die leken op bonte tapijten.