Al in de zestiende eeuw waren er plannen om de laaggelegen
Gelderse Vallei in te richten als waterlinie. Zo'n militaire linie
kon, door het onder water zetten van grote stukken land, een
eventuele vijand tegenhouden. De delen die niet onder water
verdwenen omdat ze te hoog lagen, werden verdedigd door schansen,
wallen en forten. De oudste schans was daartoe al in 1590 bij
Woudenberg aangelegd. Toen was echter de bouw gestopt.
De plannen voor een complete linie werden opnieuw actueel toen in
1672 de
Fransen onder Zonnekoning Lodewijk XIV ons land binnenvielen en
zonder veel problemen grote delen van de Republiek, waaronder de
stad Utrecht, bezetten. Ook op zee, waar de Republiek grote
overwinningen had geboekt onder meer onder admiraal Michiel de Ruyter ging het niet goed. De Ruyter
zelf werd in 1676 in een zeeslag tegen de Fransen gedood.
Onder een nieuwe stadhouder, Willem III, wisten de legers van de
Republiek de Fransen te verjagen, maar door de gemakkelijke opmars
van de Zonnekoning zat de schrik er goed in. Daarom werd besloten
een verdedigingslinie aan te leggen, dwars door de Gelderse Vallei,
van Eemnes tot Rhenen. Dit werd de Grebbelinie.
Ondanks de slechte ervaringen met het uitstel in de zestiende eeuw
duurde het tot 1744 voordat het werk aan de linie echt groots werd
aangepakt. Aanleiding was toen een Europese oorlog, die vanuit de
Oostenrijkse Nederlanden (het huidige België) dreigde over te slaan
naar de Republiek. Aan het einde van de achttiende eeuw werden bij
Renswoude nog twee grote aarden forten gebouwd, Daatselaar en de Buursteeg. Ook werden nog vier
verdedigingswerken aangelegd, Rode Haan, Engelaar, De
Schalm en Juffrouwwijk.