De Landbouwenquête

Crisis in de landbouw

Tijd van burgers en stoommachines

In 1886 was de gemeente Losser onderwerp van de landelijke landbouwenquête. De boerenstand in Nederland verkeerde in een grote crisis. De agrarische crisis van 1875-1895 kwam als een stormwind, niet alleen over Nederland maar over heel West-Europa. De oorzaak was voornamelijk gelegen in de import van grote hoeveelheden goedkoop graan uit Amerika. Daarnaast daalde ook de vraag naar boter door de opkomende margarine-industrie. De boeren en landarbeiders waren niet voorbereid op deze ernstige crisis. Weliswaar was de periode 1850-1875 er één van "vette jaren" geweest, maar dit was meestal meer ten goede gekomen aan de boer dan aan het bedrijf.

Voorbeeldgemeente

De landbouwcrisis had grote gevolgen voor heel Nederland. Veel landarbeiders trokken naar de stad. Het waren jaren van honger, ellende en bedeling. De maatschappij kon de ogen niet langer sluiten voor alle sociale problemen. In 1886 werd een Staatscommissie in het leven geroepen, die meestal kortweg de Landbouwcommissie wordt genoemd. Die had tot taak de agrarische toestand in beeld te brengen en concrete voorstellen te doen voor verbetering van de landbouw. Er werden zogenoemde "voorbeeldgemeenten" doorgelicht en Losser was zo'n gemeente. Losser was toen nog een dorp waar de mesthopen voor de deur lagen. Maar mest was zeer belangrijk voor de ontginning van de voormalige markegronden. De kunstmest was in aantocht, maar werd door de boeren met wantrouwen bekeken. "Vreemde zouten" waren dat.

Allesbehalve rooskleurig

De burgemeester moest aan de hand van een vragenlijst een verslag maken over zijn gemeente. Voor Losser werd dit werk echter gedaan door mr. J.H.A.M. Essink, burgemeester van Oldenzaal en grootgrondbezitter in Losser. Alles moest systematisch beschreven worden: de algemene toestand van de gemeente, de toestand van de bodem, de verdeling van het grondbezit, de pachtvoorwaarden, de toestand van de wegen en de middelen van vervoer, kredieten, verzekeringen, de bedrijfssituatie, bijzondere gewoontes, de welvaart en de toestand van de arbeiders. Mr. Essink concludeerde dat het in Losser verre van rooskleurig was. Het schortte aan voldoende kennis over de landbouw. Het kredietwezen was slecht. Er was een gebrek aan goede wegen en de toestand van paarden en veerassen werd ook als slecht bestempeld. Het werd een "dwaalbegrip" genoemd dat de boeren zich meer op korenbouw toelegden dan op veeteelt. Ze bemestten het land onvoldoende en er werden te hoge belastingen geheven.

Landbouwvernieuwing

De Landbouwcommissie kwam met een aantal voorstellen, zoals sanering van de boterhandel, verbetering van het landbouwonderwijs, de landbouwwetenschap en de landbouwkredieten. Na 1895 kwam er weer een langzaam herstel, ook in de gemeente Losser. Daar was de buurschap Beuningen een voorloper op het gebied van de landbouwvernieuwing. De boeren daar bouwden als eerste modelstallen, volgden landbouwcursussen en brachten de opgedane ervaring in praktijk. Zij werden daarbij gestimuleerd door de dorpsonderwijzer. Dat was niet altijd gemakkelijk, want ze moesten wel de spot van hun buren verdragen, toen ze "vreemde zouten" in de grond stopten in plaats van de oude vertrouwde stal- en plaggenmest. Al deze maatregelen sorteerden op den duur effect en de basis voor de huidige landbouw, ook in Losser, werd in die periode gelegd.