De 19de-eeuwse Twentse pastoor Johannes Geerdink (1803-1879) is ook nu nog vooral bekend door zijn bijdragen aan de geschiedschrijving over Twente. Hij deed meer dan 50 jaar lang aan onderzoek, bezat een belangrijke collectie Twentse archivalia en schreef veel over de geschiedenis van deze regio. Lezers en onderzoekers van de Twentse geschiedenis denken bij Geerdink vooral aan diens boek uit 1895: Eenige Bijdragen tot de geschiedenis van het Archidiaconaat en Aartspriesterschap Twenthe. Helaas is de grote zwakte van dit meer dan 500 pagina's tellende boek dat het doorgaans niet aangeeft van welke bronnen de auteur gebruik maakte. In 1978 verscheen een fotografische herdruk bij Uitgeverij Smit van 1876 te Hengelo. Deze uitgave werd voorzien van aantekeningen en een register.
Kroniek van de Lutte
Johannes Geerdink werd geboren op 29 december 1803 op erve
Geerdink bij Vasse. Hij studeerde aan de seminaries te Meppen en
's-Heerenberg en werd in 1826 tot priester gewijd in de Dom van
Munster. Nog in datzelfde jaar werd hij benoemd tot kapelaan te
Ootmarsum, in 1831 te De Lutte en vanaf 16 december 1837 was hij
pastoor van deze plaats. Tot aan zijn emeritaat op 2 maart 1868
bleef hij werkzaam in De Lutte, toen verhuisde hij naar Ootmarsum,
alwaar hij stierf op 31 januari 1879. Hij werd begraven in De
Lutte. Als pastoor van De Lutte begon Geerdink in 1845 de
kerkelijke lotgevallen van deze parochie op te schrijven. Zelf
noemde hij ze Jaarlijksche Aanteekeningen over Gemeente en Kerk
te Lutte. Het handschrift ‒ waaraan hij tot 1875 werkte
‒wordt bewaard in het parochiecentrum aldaar. In 1945 werd de tekst
ervan, ingeleid door de Carmeliet pater Vincentius van Wijk, door
de Oldenzaalse Oudheidkamer in boekvorm uitgegeven onder de titel:
Kroniek van De Lutte (800‒1875).
"Herwonnen vrijheid"
Geerdink had grote belangstelling voor de geschiedenis van
zijn eigen streek en meer in het bijzonder voor die van de
lotgevallen der voorgaande generaties katholieken. Hij maakte als
priester actief deel uit van de opkomende emancipatie der
katholieken in ons land, die in een stroomversnelling kwam door het
herstel der bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Alles wat Geerdink
schreef en verzamelde, is uiteindelijk voortgekomen uit deze
combinatie van historische belangstelling en gevoel voor "herwonnen
vrijheid" voor zijn geloofsgenoten.
Geerdink verdiepte zich ook in de tijd van de Reformatie en de
tegenstellingen tussen de verschillende gezindten in ons land. Met
name de achtergestelde positie der katholieken in Twente sinds de
17de eeuw zat hem hoog. "Men moet wel in aanmerking nemen, dat ik
niet voor de geleerde wereld geschreven heb, maar voor Twente,
vooral welke vervolging onze voorouders doorgestaan hebben",
schreef hij in 1876. Johannes Geerdink correspondeerde intensief
met tijdgenoten die ook aan historisch onderzoek deden, zoals de
pastoors G. Hilhorst en J. Hofman, maar ook met de (protestantse)
advocaat en procureur van de Almelose rechtbank, mr. R.E. Hattink.
Een aantal brieven van Geerdink is bewaard gebleven, in een
particuliere collectie, in Het Utrechts Archief en in het archief
van de Oudheidkamer Twente. Meer dan eens bevatten deze
interessante aanwijzingen over wat Geerdink bewoog, wat hij
ontdekte en ook bezat aan historisch materiaal. Zo maakte hij in
een brief van 29 september 1875, gericht aan Hattink, melding van
een bijzondere vondst op de Hunenborg in Volthe: "Voor eenigen tijd
meld zich bij mij een bewoner bij de Hunneborg, die ook praetensie
maakt over een van hem geleend verguld voorwerp, op voornoemde burg
gevonden."
Historisch netwerk
De broer van Johannes, Egbertus Albertus (1797-1867), was
pastoor te Delden en eveneens een "liefhebber van antiquiteiten".
Verder waren zijn neef Egbertus Geerdink, diens collega-pastoor te
Jutphaas, G.W. van Heukelum en "de Doctor" Herman Schaepman goede
vrienden, die niet alleen regelmatig bij elkaar op bezoek gingen,
maar ook gezamenlijk allerlei reizen ondernamen. Egbertus had
verder een zeer goede band met zijn oom, Johannes Geerdink: hij
werd diens erfgenaam en gaf in 1895 op eigen kosten de bekende
editie van de verzamelde historische aantekeningen van zijn oom
uit. Binnen deze kring van familie, collegae en vrienden werden ook
vele laatmiddeleeuwse kerkelijke oudheden verzameld, zoals
kunstvoorwerpen en archivalia die de Reformatie overleefd hadden.
Johannes Geerdink kreeg diverse archiefstukken in handen die ooit
behoord hadden aan het Plechelmuskapittel van Oldenzaal. Nu worden
ze bewaard in Het Utrechts Archief, in de zogeheten Collectie
Rijsenburg. Na het overlijden van Johannes Geerdink in 1879 erfde
neef Egbertus diens bibliotheek, geschiedkundige aantekeningen en
verzameling handschriften.