Landweren

Een middeleeuwse verdedigingslinie

Tijd van steden en staten

Landweren bestaan uit één of meerdere aarden wallen met daarlangs diepe greppels. Om te begrijpen waarvoor landweren dienden en waarom ze werden aangelegd, moeten we teruggaan naar de periode 1200 tot 1500. In deze tijd bestond het oorlogvoeren uit kortstondige rooftochten van bendes van soldaten en uit het veroveren van steden. Natuurlijk probeerde men de vijandige bendes tegen te houden. Daarom werden op of dichtbij de grenzen landweren aangelegd.

Langs de grens

Landweren werden aangelegd op wat hogere plekken, waar je de vijand al van ver kon zien aankomen en je dus ruim de tijd had om te alarmeren. In De Lutte liepen de landweren evenwijdig aan de grens langs de Denekamperdijk. Ze lagen achter de Dinkel, zodat het rivierdal een extra barrière was voor de naderende bendes. In Beuningen, waar de Dinkel verder van de grens af loopt, ligt bijvoorbeeld de Mekkelhorster landweer wel ten oosten van de Dinkel.

Fleerderhook

Het middeleeuwse landschap was veelal open met uitgestrekte heidevelden. Veewerende dichte houtwallen rond de ontgonnen gronden waren laag en werden beheerd als hakhout en opgaande bomen waren een uitzondering. In het mozaïek van moerassen, beekdalen en omwalde essen en hooilanden, sloten de landweren de resterende doorgangen af. Op de Hottingerkaart uit 1782 zijn diverse landweren in de Fleerderhook te zien. De landweren sluiten openingen tussen omwalde cultuurgronden. De bochtige landweer in het zuiden sluit in het oosten aan op het dal van de Snoeiinksbeek en in het zuidwesten op het Oldenzaalse veen. Ten noorden achter deze landweer stroomt een zijbeekje van de Snoeiinksbeek (parallel met de huidige Winkelscholtweg). Drie kleinere landweren in het westen sluiten aan op het Zuidbroek.

Verdediging

De grensbewoners speelden zelf een belangrijke rol bij de verdediging van hun territorium. De boeren waren ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de verdedigingslinie. Van de inwoners van de marke Berghuizen is in de 17de eeuw in het markeboek opgeschreven dat zij "in tijd dehr nooth des nachts buyten dehr stadt [Oldenzaal] die wacht moeten holden und correspondentie mith der Borger holden". Landweren functioneerden alleen als ze een goed waarschuwingssysteem hadden om op tijd troepen op te trommelen, om de vijand de pas af snijden. Uitkijkposten in of langs de landweer moesten daarom over grote afstand geluid- of zichtsignalen geven als er iets loos was en zichtcontact hebben met de toren van Oldenzaal.
Oostelijk van Oldenzaal waren de stuwwal en de rivierduinen en de scherpe dalranden langs de Dinkel geschikte plekken voor de landweren en hun uitkijkposten.
Boerderijnamen verwijzen soms naar een wachtersfunctie, bijvoorbeeld de Wegter in Beuningen; De Schal, Koertshuis in De Lutte; Koekkoek (ook Kockuit), Spitshuis (om te spieden), Kalheupink (om te schreeuwen). Of deze herrieschoppende personen professioneel wachter waren, zoals bijvoorbeeld in Osnabrück, is niet bekend.