Door koning Lodewijk Napoleon werden in navolging van de Franse "Chambres du Commerce" in Nederland de "Kamers van Koophandel" opgericht. Na de onafhankelijkheid van Nederland bleef dit instituut bestaan, met als doel handel en industrie te stimuleren. Wilde men zo'n Kamer van Koophandel (KvK) installeren, dan moest er wel degelijk een onderzoek gedaan worden naar wenselijkheid en haalbaarheid. Op verzoek van burgemeester Götte van Goor en Markelo werd zo'n onderzoek in Goor uitgevoerd en kwam men tot de conclusie dat zo'n instelling nuttig kon zijn voor het aantrekken van nieuwe handel en nijverheid.
Kamer van Koophandel in Delden en Goor
In het jaar 1852 tekende koning Willem III voor de oprichting van drie nieuwe Kamers van Koophandel en Fabrieken in Delden, Hengelo en Goor. De Deldense Kamer van Koophandel kenmerkte zich vooral door de actieve stimulering van de plaatselijke middenstand. Het eerste bestuur van de Goorse Kamer van Koophandel bestond uit vijf ondernemers, onder wie de fabrikanten Arntzenius en Edward Ainsworth. De Kamer van Koophandel hield nu het handelsregister en het register van patentplichtigen bij, want iedere zakenman moest patentrecht (een soort belasting) betalen, afhankelijk van grootte en plaats van vestiging van ieder bedrijf. Het register van de Goorse Kamer van Koophandel telde 51 namen, waaronder 24 winkeliers, achttien kooplieden, zeven fabrikanten, zes tappers, twee molenaars en één suikerballenmaker. Het bestuur werd om de 2 jaar gekozen en bestond grotendeels uit ondernemers. De heer E. Jannink (belangrijke fabrikant) was de langst zittende bestuurder, vanaf 1871 tot aan zijn overlijden in 1900 als voorzitter. Veel verzoekschriften werden gericht aan Staten-Generaal en/of de koning.
Initatieven Goorse Kamer van Koophandel
Belangrijk was het verzoek aan de koning om een spoorwegverbinding van Zutphen naar Twente via Goor te mogen aanleggen. Het argument was, dat een goede doorvoer van grondstoffen (katoen, garens) vanuit het havengebied van Rotterdam en Amsterdam naar Twente een geweldig voordeel zou opleveren. Met succes, want in 1865 werd de spoorlijn Zutphen-Hengelo langs Lochem, Markelo, Goor en Delden in gebruik genomen. Ook werd op verzoek van de Kamer van Koophandel in Goor in 1873 een postkantoor opgericht.
Nadruk op eigen belang
De Goorse Kamer van Koophandel maakte zich hard voor de belangen van de achterban. In 1891 nam de Staat een wet aan die kinder- en vrouwenarbeid zou gaan beperken. De Goorse Kamer van Koophandel zond een verzoekschrift dit besluit te herzien, omdat goedkope arbeidskrachten hiermee verloren zouden gaan. In 1895 klaagde de Kamer van Koophandel over de grote concurrentie die de neringdoende winkelstand ondervond van de Coöperatieve winkelvereniging. In 1903 vreesde het bestuur van de Kamer van Koophandel voor de negatieve invloed op de textielindustrie door de voorgestelde inperking van de dagelijkse arbeidsduur. Men verwachtte een grote concurrentie van Duitsland, waar men nog wel een 11-urige werkdag kende. In het verslag van 1912 klaagde de Kamer van Koophandel over de slechte uitwerking van werkstakingen en politieke troebelen op handel en nijverheid.
Regionale Kamers van Koophandel
Kort na de Eerste Wereldoorlog werd er nieuw beleid ten aanzien van handel en industrie ontwikkeld. De lokale Kamers van Koophandel werden vervangen door regionale instituten, hetgeen ook het einde betekende van de Goorse en Deldense Kamers van Koophandel. Zonder meer heeft de aanwezigheid van deze instituten ertoe bijgedragen dat de handel en industrie konden groeien, wat in het bijzonder zichtbaar was in de bloeiende Goorse textielindustrie.